Voordrachtenvrijstelling btw van toepassing op cursussen voor 50-plussers
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12 augustus 2021
Samenvatting
HOVO-onderwijs is een aparte vorm van onderwijs voor personen van vijftig jaar en ouder. X (belanghebbende) is aangesloten bij HOVO Nederland en biedt onderwijs aan dat bestaat uit ongeveer 40 cursussen.
De Belastingdienst heeft in overleg met HOVO Nederland zijn standpunt kenbaar gemaakt dat HOVO-cursussen als uitgangspunt belast zijn tegen het algemene btw-tarief, met als ingangsdatum van dit standpunt 1 september 2016, althans het HOVO-cursusjaar 2016-2017. X is hiervan op de hoogte gebracht bij brief van 15 augustus 2016. X heeft de aangiften omzetbelasting voor het derde en vierde kwartaal van 2016 gedaan in overeenstemming met het standpunt van de Belastingdienst.
In geschil is of X recht heeft op teruggaaf van omzetbelasting.
Rechtbank Noord-Nederland heeft in een uitspraak van 26 november 2020 (18/104, ECLI:NL:RBNNE:2020:4084) de voordrachtenvrijstelling van toepassing geacht ter zake van HOVO-cursussen die door een andere stichting worden gegeven (artikel 11, lid 1, aanhef en onderdeel p, Wet OB 1968).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant deelt de (rechts)opvattingen van Rechtbank Noord-Nederland over de toepassing van de voordrachtenvrijstelling ter zake van HOVO-cursussen. Het gelijk is daarom aan X.
X heeft recht op teruggaaf van omzetbelasting.
BRON
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
belanghebbende, gevestigd te vestigingsplaats, belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
en
de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Belanghebbende heeft omzetbelasting op aangifte voldaan van € 33.246 en € 10.295 voor het derde onderscheidenlijk het vierde kwartaal van 2016. De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 13 en 20 april 2018 geen teruggaaf verleend van de voldane bedragen.
1.2. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 23 mei 2018, ontvangen bij de rechtbank op diezelfde dag, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 338. Belanghebbende heeft vervolgens de beroepen (nader) gemotiveerd.
1.3. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2021 te Breda. Daarbij waren aanwezig, namens belanghebbende, [X], vergezeld van haar gemachtigde, mr. M.D.J. van der Wulp, en namens de inspecteur: [inspecteur]. Een kopie van het verslag van de zitting wordt tegelijk met een kopie van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.
2. Feiten
2.1. De vier grote instellingen voor hoger onderwijs in Brabant, [A], [B], [C] en [D] hebben in het verleden de krachten op het gebied van hoger onderwijs voor ouderen (hierna: HOVO-onderwijs) gebundeld in belanghebbende. Belanghebbende is aangesloten bij de Landelijke Vereniging voor Hoger Onderwijs Voor Ouderen in Nederland (hierna: HOVO Nederland).
2.2. HOVO-onderwijs is een aparte vorm van cursorisch onderwijs voor personen van vijftig jaar en ouder (hierna: HOVO-cursussen). Een onderwijsinstelling mag de naam HOVO alleen voeren indien zij is aangesloten bij een hbo-instelling of universiteit, een minimumleeftijd van vijftig jaar hanteert en een programmacommissie kent die de kwaliteit van het onderwijs waarborgt. Aan de cursisten worden voor het volgen/afronden van HOVO-cursussen geen graden verleend.
2.3. Belanghebbende biedt onderwijs aan dat bestaat uit ongeveer 40 cursussen. De cursussen kunnen worden verdeeld in aantal hoofdonderwerpen, zoals (kunst)geschiedenis, religie, architectuur, filosofie, et cetera. Binnen deze hoofdonderwerpen worden diverse onderwerpen verder belicht in de vorm van (hoor)colleges. Afhankelijk van het onderwerp van de individuele cursus beslaat de cursus vier tot elf (hoor)colleges, met een gevarieerde tijdsduur.
2.4. Voor elke individuele cursus moet de cursusstof door de docent zelf worden ontwikkeld en uitgevoerd. De cursussen worden in vrijwel alle gevallen gedoceerd door wetenschappelijk geschoolde docenten. Het niveau van de cursussen is algemeen inleidend en vergelijkbaar met het eerstejaarsniveau aan een hbo-instelling of universiteit. Een algemene ontwikkeling wordt bij de deelnemers verondersteld, maar specifieke voorkennis is als uitgangspunt niet nodig. De deelnemer bepaalt zelf hoe diep hij op de stof ingaat. HOVO-onderwijs kent geen studieverplichting maar biedt wel de mogelijkheid tot verdieping. Vaak is een reader of syllabus beschikbaar of wordt een boek opgegeven.
2.5. Voor het volgen van een cursus moet een vergoeding worden betaald. De deelnemer schrijft zich in voor één of meer cursussen. De inschrijving en betaling heeft betrekking op de gehele cursus(sen). Inschrijving en betaling voor één enkel college (in plaats van voor het totaal aantal colleges dat de cursus beslaat) van een cursus is niet mogelijk.
2.6. Belanghebbende heeft tot aanvang van het cursusjaar 2016/2017 geen omzetbelasting op aangifte voldaan ter zake van het verzorgen van HOVO-cursussen. In de loop van 2015-2016 heeft de Belastingdienst met HOVO Nederland gesproken over de omzetbelastingbehandeling van de cursussen die verschillende bij HOVO Nederland aangesloten instellingen aanbieden. De Belastingdienst heeft in dat verband zijn standpunt kenbaar gemaakt dat HOVO-cursussen als uitgangspunt belast zijn tegen het algemene omzetbelastingtarief, en dat als ingangsdatum van dit standpunt 1 september 2016, althans het HOVO-cursusjaar 2016-2017, heeft te gelden. De inspecteur heeft belanghebbende hiervan op de hoogte gebracht bij brief van 15 augustus 2016. Belanghebbende heeft de aangiften omzetbelasting voor het derde en vierde kwartaal van 2016 gedaan in overeenstemming met het standpunt van de Belastingdienst.
3. Geschil
In geschil is of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van omzetbelasting. Belanghebbende neemt het standpunt in dat:
- de zogenoemde onderwijsvrijstelling van toepassing is op de HOVO-cursussen;
- de zogenoemde voordrachtenvrijstelling van toepassing is op de HOVO-cursussen, althans op een lezingenreeks over de Amerikaanse verkiezingen in het vierde kwartaal van 2016 (hierna: de lezingenreeks);
- het verlaagde tarief van toepassing is op de HOVO-cursussen, althans op de lezingenreeks over de Amerikaanse verkiezingen in het vierde kwartaal van 2016 (hierna: de lezingenreeks).
De inspecteur neemt het standpunt in dat de HOVO-cursussen belast zijn naar het algemene omzetbelastingtarief, zij het dat op de lezingreeks wel het verlaagde tarief van toepassing is. Het beroep voor het vierde kwartaal van 2016 is daarom gegrond.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De rechtbank ziet aanleiding om eerst in te gaan op de voordrachtenvrijstelling. Deze vrijstelling is van toepassing ter zake van “voordrachten en dergelijke diensten in bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen, mits tegen een vergoeding die in hoofdzaak strekt tot dekking van kosten.” De aangewezen gevallen zijn de gevallen waarin de voordrachten en dergelijke diensten “worden gehouden of verricht vanwege publiekrechtelijke lichamen, stichtingen en verenigingen en strekken tot bevordering van wetenschap of algemene ontwikkeling.”
4.2. Niet in geschil is dat de HOVO-cursussen van belanghebbende worden gegeven tegen een vergoeding die in hoofdzaak strekt tot dekking van kosten, en evenmin dat de cursussen strekken tot bevordering van algemene ontwikkeling. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de HOVO-cursussen van belanghebbende kunnen worden geschaard onder ‘voordrachten en dergelijke diensten’. Verder voert de inspecteur aan dat belanghebbende niet degene kan zijn die in aanmerking kan komen voor de voordrachtenvrijstelling, omdat die vrijstelling is bedoeld voor degene die de voordracht houdt, en niet voor de organisator zoals belanghebbende.
4.3. De rechtbank Noord-Nederland heeft in een uitspraak van 26 november 2021 de voordrachtenvrijstelling van toepassing geacht ter zake van HOVO-cursussen die door een andere stichting worden gegeven. De rechtbank overwoog als volgt:
4.4. Ter zitting heeft de inspecteur desgevraagd verklaard, in de kern, (i) dat hij het op rechtskundige gronden niet eens is met deze uitspraak, en (ii) dat er geen relevante feitelijke verschillen zijn tussen de zaak aan de orde in die uitspraak en de onderhavige zaak.
4.5. De rechtbank deelt de (rechts)opvattingen van rechtbank Noord-Nederland over de toepassing van de voordrachtenvrijstelling ter zake van HOVO-cursussen. Het gelijk is daarom aan belanghebbende. Opmerking verdient daarbij nog dat, anders dan de inspecteur aanvoert, de omstandigheid dat (naar tussen partijen niet in geschil is) sprake is van onderwijs, niet zonder meer betekent dat de voordrachtenvrijstelling niet van toepassing kan zijn.
4.6. Voor het geval de voordrachtenvrijstelling van toepassing is, hebben partijen ter zitting verklaard dat de teruggaaf voor het derde kwartaal moet worden vastgesteld op € 33.246 minus € 852, dus € 31.394. Uitgaande van dezelfde methodiek moet de teruggaaf voor het vierde kwartaal worden vastgesteld op € 10.295 minus € 1.008, dus € 9.287.
4.7. De beroepen moeten daarom gegrond worden verklaard.
5. Vergoeding immateriële schade en proceskosten
5.1. De door belanghebbende gevraagde vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen voor € 3.000. Dit bedrag komt voor 12/34e deel (dus afgerond: € 1.059) voor rekening van de inspecteur, en voor het overige (dus: € 1.941) voor rekening van de Minister, die daarom in zoverre mede is aangemerkt als partij in dit geding. Een en ander is gebaseerd op de uitgangspunten in de jurisprudentie van de Hoge Raad, samenhang tussen de zaken, een redelijke termijn van twee jaar in dit geval, de datum waarop het bezwaarschrift is ontvangen (21 oktober 2016), de datum van de laatste uitspraak op bezwaar (20 april 2018), en de datum van deze uitspraak.
5.2. De inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende in de beroepsfase, die op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de rechtsbijstand wordt vastgesteld op € 1.496, waarbij is uitgegaan van samenhangende zaken.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- verleent ter zake van het derde kwartaal van 2016 teruggaaf van omzetbelasting van € 31.394;
- verleent ter zake van het vierde kwartaal van 2016 teruggaaf van omzetbelasting van € 9.287;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade van € 1.059;
- veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade van € 1.941;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende van € 1.496;
- draagt de inspecteur op het griffierecht van € 338 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, voorzitter, mr. S.A.J. Bastiaansen en prof. dr. G. van Norden, rechters, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 12 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. Bij afwezigheid van de voorzitter wordt de uitspraak ondertekend door een van de rechters.