Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

De directeur van een BV was aansprakelijk gesteld voor omzetbelasting en loonbelasting die de BV verschuldigd was geworden, maar door betalingsonmacht niet had kunnen betalen. De aansprakelijkstelling vloeide voort uit het feit dat de BV haar betalingsonmacht niet (tijdig) aan de ontvanger had gemeld. De directeur had zich tegen de aansprakelijkstelling verweerd met de bewering dat hij door lichamelijke en psychische ziekte niet in staat was geweest om voor de (tijdige) melding van de betalingsonmacht zorg te dragen. Het Hof had dat verweer verworpen met de overweging dat als de ziekte van de directeur inderdaad zo ernstig was geweest, hij zich had moeten laten vervangen. Tegen dit oordeel stelde de directeur cassatieberoep in.
De Hoge Raad stelt voorop dat de vraag of een bestuurder naar de eis van artikel 36, lid 4, laatste volzin, van de Invorderingswet aannemelijk heeft gemaakt dat het niet aan hem is te wijten dat het lichaam niet aan zijn mededelingsplicht inzake betalingsonmacht heeft voldaan, in beginsel moet worden beantwoord naar de omstandigheden ten tijde van het einde van de termijn waarbinnen het lichaam uiterlijk zijn betalingsonmacht aan de ontvanger had moeten melden. Indien naar die omstandigheden beoordeeld de bestuurder niet evenbedoeld verwijt treft, kunnen niettemin omstandigheden die zich op een ander moment hebben voorgedaan, meebrengen dat de bestuurder toch meerbedoeld verwijt treft. In deze zaak draait het om de vraag of het een zieke bestuurder die niet zelf in staat is om (tijdig) aan de mededelingsplicht te voldoen, kan worden verweten dat hij in de periode voor het tijdstip waarop de betalingsonmacht uiterlijk diende te worden gemeld, heeft nagelaten om maatregelen te treffen die ertoe zouden leiden dat wel aan de mededelingsplicht kon worden voldaan, zoals het aanstellen van een zaakwaarnemer. Dat is slechts het geval indien in die periode de financiële vooruitzichten van het lichaam redelijkerwijs tot dergelijke maatregelen noopten. Bovendien is daarvoor vereist dat vorenbedoelde bestuurder redelijkerwijs kon voorzien dat hij buiten staat zou geraken om de eventuele betalingsonmacht zelf tijdig en naar behoren te melden, en hij ondanks zijn ziekte in die periode redelijkerwijs nog in staat was om vorenbedoelde maatregelen te treffen. Het oordeel van het Hof berust dan ook op een onjuiste rechtsopvatting, aldus de Hoge Raad. De zaak is verwezen. Conform A-G van Ballegooijen.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Instantie
HR
Datum instantie
28 september 2007
Rolnummer
42.857
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BA1718
ECLI:NL:PHR:2007:BA1718

Naar de bovenkant van de pagina