Direct naar content gaan

Samenvatting

In het handelsverkeer komt het regelmatig voor dat een klant zijn facturen niet stipt of in het geheel niet vereffent. Dit is bijzonder lastig voor ondernemingen die belastingplichtig zijn in de zin van het recht betreffende de btw. Op grond van het btw-recht is de belastingplichtige de belasting namelijk reeds verschuldigd voordat degene die in feite uiteindelijk de belasting dient te voldoen (de afnemer) dat bedrag aan hem heeft betaald. Al met al moet de onderneming de btw voorfinancieren totdat de klant heeft betaald. Zij moet de staat dus een renteloze lening verstrekken.

In casu gaat het om meerdere niet-betaalde facturen uit de periode van 2006 tot en met 2012.

Om die reden voorzien veel lidstaten in geval van niet-betaling in een navenante herziening van de btw die de onderneming in kwestie reeds verschuldigd is geworden. Volgens de verwijzende rechter voorziet het Bulgaarse recht echter niet in een mogelijkheid om in geval van gehele of gedeeltelijke niet-betaling de maatstaf van heffing te verlagen. Dit kan slechts bij een wijziging van de prijs. Bovendien geldt voor een recht op teruggaaf in het belastingrecht een algemene verjaringstermijn van vijf jaar.

Derhalve dient het HvJ de vraag te beantwoorden of het geharmoniseerde btw-recht van de Unie een herzieningsmogelijkheid vereist en, zo ja, of de lidstaat deze mogelijkheid in de tijd kan beperken. Indien een beperking is toegestaan, rijst voorts de vraag op welk tijdstip deze termijn ingaat.

A-G Kokott geeft het HvJ in overweging om de prejudiciële vragen als volgt te beantwoorden:

‘1. Artikel 90 Btw-richtlijn verzet zich niet tegen een redelijke vervaltermijn, wanneer deze pas ingaat op of na het tijdstip waarop de belastingplichtige in geval van gehele of gedeeltelijke niet-betaling van de prijs de maatstaf van heffing kon verlagen. Een vervaltermijn die ingaat op het moment van de goederenlevering of dienstverrichting dan wel de uitreiking van de factuur, is echter niet verenigbaar met artikel 90 van deze richtlijn. Zonder een wettelijke specificatie van dit tijdstip kan een vervaltermijn pas ingaan op het tijdstip waarop de schuldvordering met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid oninbaar is geworden.

2. Een verplichting om een juiste factuur te corrigeren als voorwaarde voor een verlaging van de maatstaf van heffing in geval van niet-betaling van de prijs, is in strijd met de Btw-richtlijn.

3. Voor het bepalen van het tijdstip vanaf wanneer een belastingplichtige in geval van een gehele of gedeeltelijke niet-betaling als bedoeld in artikel 90, lid 1, Btw-richtlijn de maatstaf van heffing voor het eerst kan verlagen, zijn de situatie in de betrokken lidstaat en de omstandigheden van het individuele geval doorslaggevend, die de verwijzende rechter dient te beoordelen. In dit verband verbiedt het neutraliteitsbeginsel een onevenredig lange voorfinanciering van de belasting, indien de belastingplichtige (leverancier of dienstverrichter) alle stappen heeft ondernomen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om zijn functie van belastingontvanger voor rekening van de staat te vervullen. Dit laatste vereist in beginsel een vergeefs betalingsverzoek (aanmaning) aan de afnemer. Niet noodzakelijk is echter een vruchteloze gerechtelijke procedure of de opening dan wel beëindiging van een insolventieprocedure ten aanzien van het vermogen van de afnemer.

4. Artikel 90, lid 1, Btw-richtlijn heeft rechtstreekse werking wanneer de lidstaat de in artikel 90, lid 2, Btw-richtlijn bedoelde afwijking verkeerd toepast door geen rekening te houden met de onzekerheid over de definitieve niet-betaling, maar door een verlaging van de maatstaf van heffing volledig uit te sluiten.

5. Een wettelijke verplichting op grond waarvan de leverancier of dienstverrichter de afnemer in geval van (gehele of gedeeltelijke) niet-betaling van de prijs moet wijzen op de wijziging van de maatstaf van heffing teneinde hem te herinneren aan een mogelijke wijziging van de btw-aftrek is onevenredig want ongeschikt. Derhalve kunnen de lidstaten op grond van artikel 90 van de btw-richtlijn niet in een dergelijke verplichting voorzien.

6. De berekening van rente over de teruggaaf is op z’n vroegst pas mogelijk vanaf het tijdstip waarop de leverancier ervan kan uitgaan dat er geen betaling meer wordt verricht en hij dit in het kader van de belastingaangifteprocedure heeft aangegeven.’

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2006 t/m 2012
Instantie
A-G HvJ
Datum instantie
7 september 2023
Rolnummer
C-314/22
ECLI
ECLI:EU:C:2023:656
Auteur(s)
mr. dr. W.J. Blokland
Vrije Universiteit/Hof Amsterdam
NLF-nummer
NLF 2023/2155
Aflevering
28 september 2023
Judoregnummer
JCDI:NFB5989
celex32006l0112&artikel=90,celex32006l0112&artikel=90

Naar de bovenkant van de pagina