Bij een controle op de A16 op 25 januari 2022 omstreeks 21:00 uur werd vastgesteld dat X (belanghebbende) als bestuurder van een Mercedes GLC met Belgisch kenteken de openbare weg in Nederland gebruikte. Het kentekenbewijs was geldig tot 16 december 2021 en had op het moment van de controle zijn geldigheid verloren.
Daarop heeft de Inspecteur aan X een naheffingsaanslag van € 1.058 en een boete van € 1.058 opgelegd.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat volgens artikel 34, lid 1, Wet MRB belasting kan worden nageheven bij gebruik van de weg met een voertuig zonder geldig kentekenbewijs. Tijdens de controle bleek dat het kentekenbewijs was verlopen en dat de belasting niet was betaald. De naheffingsaanslag is dan ook terecht opgelegd.
Daarbij oordeelt de Rechtbank dat de belasting wordt nageheven bij degene die bij de aanvang van een tijdvak het voertuig houdt (artikel 6 Wet MRB). Degene die het voertuig feitelijk ter beschikking heeft, wordt geacht het voertuig te houden (artikel 7, lid 1, onderdeel b, Wet MRB). Tijdens de controle bleek dat X het voertuig gebruikte, wat door hem niet werd betwist. De Rechtbank oordeelt dan ook dat X de auto hield en dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
De stelling van X dat hij de auto alleen had geleend om zijn ouders naar het vliegveld te brengen, is niet aannemelijk, oordeelt de Rechtbank. Ook de boetebeschikking van € 105 (na uitspraak op bezwaar) wordt gehandhaafd.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, uit plaats 1, belanghebbende,
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 15 juli 2022.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 19 juli 2021 tot en met 24 januari 2022 opgelegd van € 1.058 (de naheffingsaanslag) en bij gelijktijdige beschikking een boete opgelegd van € 1.058 (de boetebeschikking).
1.2. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de boetebeschikking verminderd tot € 105 en het bezwaar tegen de naheffingsaanslag afgewezen.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
1.4. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 25 augustus 2023 naar het [adres 1] te [plaats 2] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting van 2 november 2023 te verschijnen. De uitnodiging voor de zitting van 23 november 2023 is ook per gewone post aan belanghebbende verzonden. De per aangetekende post verzonden uitnodiging is op 13 september 2023 door PostNL retour gestuurd aan de rechtbank omdat deze op het adres is geweigerd. De uitnodiging is vervolgens opnieuw per gewone post naar het [adres 1] te [plaats 2] verzonden.
1.5. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank geconstateerd dat belanghebbende rondom de zittingsdatum is verhuisd. Omdat het voor de rechtbank niet duidelijk is geworden of belanghebbende de uitnodiging voor de zitting in goede orde heeft ontvangen, heeft de rechtbank het onderzoek heropend. De rechtbank heeft bij brief van 8 januari 2024 het proces-verbaal van de zitting van 2 november 2023 aan partijen toegezonden en belanghebbende in de gelegenheid gesteld om aan te geven of hij prijs stelt op een nieuwe zitting. Daarop heeft de rechtbank geen reactie van belanghebbende ontvangen.
1.6. De rechtbank heeft vervolgens het beroep op 3 mei 2024 opnieuw op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur mr. [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, wederom niet verschenen.
1.7. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 19 maart 2024 aan belanghebbende op [adres 2] te [plaats 1] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting van 3 mei 2024 te verschijnen. Deze uitnodiging is op 4 april 2024 door PostNL retour gestuurd aan de rechtbank omdat de uitnodiging niet is afgehaald van een PostNL-locatie. Uit de gegevens van de Gemeentelijke Basisadministratie is gebleken dat belanghebbende staat ingeschreven op [adres 2] te [plaats 1] . De uitnodiging voor de zitting van 3 mei 2024 is ook per gewone post aan belanghebbende verzonden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden. De zitting van 3 mei 2024 heeft daarom plaatsgevonden zonder de aanwezigheid van belanghebbende.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag en de boetebeschikking, zoals deze luiden na uitspraak op bezwaar, terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de naheffingsaanslag en de boetebeschikking, zoals deze luiden na uitspraak op bezwaar, terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Belanghebbende staat vanaf 4 november 2011 in de Basisregistratie personen (hierna: BRP) ingeschreven op een Nederlands adres.
4.1. Bij een controle op 25 januari 2022 omstreeks 21:00 uur op de A16 is geconstateerd dat belanghebbende als bestuurder van een personenauto van het merk en type Mercedes GLC, met Belgisch [kenteken] (de auto) gebruik maakte van de openbare weg in Nederland. Tijdens de controle is ook geconstateerd dat het kentekenbewijs geldig was tot 16 december 2021 en dat het kentekenbewijs op het moment van de controle zijn geldigheid had verloren.
4.2. De inspecteur heeft bij brief met dagtekening 25 februari 2022 zijn voornemen kenbaar gemaakt om aan belanghebbende een naheffingsaanslag en verzuimboete op te leggen. De inspecteur heeft vervolgens op 11 april 2022 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking aan belanghebbende opgelegd (zie 1.1.).
Motivering
Naheffingsaanslag
5. Bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven en de belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald, kan de belasting worden nageheven. Tijdens de controle is geconstateerd dat er met de auto gebruik is gemaakt van de openbare weg en dat het kentekenbewijs op dat moment zijn geldigheid had verloren. Niet gesteld en ook niet gebleken is dat de belasting geheel of gedeeltelijk is betaald. De rechtbank is daarom van oordeel dat de inspecteur in dit geval kan naheffen.
5.1. De belasting wordt nageheven bij degene die bij de aanvang van een tijdvak het motorrijtuig houdt.Een motorrijtuig, waarvoor geen kenteken is opgegeven, wordt gehouden door degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft.Als degene die het motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven feitelijk ter beschikking heeft, wordt beschouwd degene ten aanzien van wie het gebruik van de weg met het motorrijtuig is geconstateerd. Tijdens de controle is geconstateerd dat belanghebbende als bestuurder van de auto gebruik heeft gemaakt van de openbare weg. Dit is door belanghebbende niet weersproken en de rechtbank heeft ook geen reden om daaraan te twijfelen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat belanghebbende de auto houdt. Dat betekent dat de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.
5.2. De na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur van twaalf maanden, waarbij als laatste dag geldt de dag die voorafgaat aan de dag waarop het gebruik van de weg is geconstateerd. De inspecteur heeft de belasting berekend over een kortere periode dan twaalf maanden, namelijk over de periode van 19 juli 2021 (de dag van de tenaamstelling van de auto) tot en met 24 januari 2022 (de dag voorafgaand aan de controle). Naar het oordeel van de rechtbank is deze (kortere) berekeningsperiode als uitgangspunt niet te lang en verder in overeenstemming met wet- en regelgeving.
5.3. Als blijkt dat het motorrijtuig over een gedeelte van de naheffingsperiode niet feitelijk ter beschikking heeft gestaan van degene ten aanzien van wie het gebruik van de weg is geconstateerd, wordt over dat gedeelte de belasting niet nageheven. Dat betekent dat belanghebbende de mogelijkheid heeft om te doen blijken – dat wil zeggen overtuigend aan te tonen – dat de auto hem met ingang van een latere datum dan 19 juli 2021 feitelijk ter beschikking heeft gestaan of dat de auto belanghebbende in een of meer tussen 19 juli 2021 en 24 januari 2022 gelegen tijdvakken niet feitelijk ter beschikking heeft gestaan.
5.4. Belanghebbende stelt in dat verband – kort en zakelijk weergegeven – dat hij de auto heeft geleend en dat hij de auto alleen op de dag van de controle heeft gebruikt om zijn ouders naar het vliegveld te brengen.
5.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Belanghebbende heeft geen enkel objectief verifieerbaar bewijs aangedragen ter onderbouwing van zijn stelling. Het dient er daarom vanuit te worden gegaan dat de auto belanghebbende gedurende de naheffingsperiode wel feitelijk ter beschikking stond.
5.6. Het voorgaande betekent dat de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. De naheffingsaanslag blijft daarom in stand.
Boete
6. De inspecteur kan bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig, waarvoor geen kenteken is opgegeven, naast de nageheven belasting een verzuimboete opleggen.
6.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de boete terecht opgelegd. Er is namelijk met de auto gebruik gemaakt van de weg in Nederland zonder dat daarvoor motorrijtuigenbelasting is voldaan. Dit wordt aangemerkt als een betalingsverzuim. Opzet of schuld is daarvoor niet vereist. Een boete dient achterwege te blijven bij afwezigheid van alle schuld. Belanghebbende heeft echter niets aangevoerd dat erop wijst dat daarvan sprake is.
6.2. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de opgelegd verzuimboete passend en geboden is. De inspecteur heeft bij de uitspraak op bezwaar rekening gehouden met de omstandigheden van het geval en de boete gematigd tot € 105. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden, in het bijzonder de financiële omstandigheden, van belanghebbende. De rechtbank ziet geen aanleiding om de boete verder te matigen.
6.3. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar voor de behandeling van de zaken in eerste feitelijke instantie is met vier maanden overschreden (‘undue delay’). Daarbij geldt het voornemen van de inspecteur van 25 februari 2022 als aanvangsmoment van de redelijke termijn, omdat op die datum de boete is aangekondigd en de uitspraakdatum als afloop van de redelijke termijn. Omdat de boete minder beloopt dan € 1.000 bestaat er geen aanleiding om de boete (verder) te matigen en is met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 van het EVRM de verdragsschending voldoende gecompenseerd.
6.4. Het voorgaande betekent dat de boete terecht aan belanghebbende is opgelegd en dat de boetebeschikking van € 105, zoals deze luidt na uitspraak op bezwaar, in stand blijft.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking, zoals deze luidt na uitspraak op bezwaar, in stand blijven. Omdat het beroep ongegrond is krijgt belanghebbende het griffierecht niet terug en krijgt hij ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 14 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.