Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een vrouw heeft samen met haar echtgenoot tot en met augustus 2000 in VOF-vorm een hotel-restaurant geƫxploiteerd. Ze stelt dat in het jaar 2000 voor fl. 229.550 (exclusief BTW) onderhoudswerkzaamheden voor haar rekening en risico aan het hotel zijn verricht met welk bedrag de stakingswinst van de VOF is verlaagd. Het Hof acht het vermoeden gerechtvaardigd dat de uitgevoerde verbouwingswerkzaamheden aan het hotel niet voor rekening en risico van de vrouw zijn verricht. Uit een boekenonderzoek blijkt namelijk dat de verbouwing deels is verricht door de nieuwe eigenaar van het hotel hetgeen volgens het Hof spoort met het feit dat de verbouwing niet in de jaarrekening 2000 van de VOF is opgenomen en dat ter zake van de verbouwing door de VOF geen aftrek voorbelasting is geclaimd. De vrouw is ook niet in staat gebleken om de financiering van de verbouwing met bewijsmiddelen te staven. Aangezien het vermoeden gerechtvaardigd is dat de verbouwing niet voor rekening en risico van de vrouw heeft plaatsgevonden, hoeft niet ingegaan te worden op de vraag in welke mate verbouwingswerkzaamheden zijn uitgevoerd en gaat het Hof ook voorbij aan het uitgebreide getuigenaanbod van de vrouw. Het beroep wordt daarop ongegrond verklaard. Tegen dit oordeel stelde de vrouw cassatieberoep in.
De Hoge Raad stelt ten eerste vast dat de inspecteur het (tijdig) ingediende bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens termijnoverschrijding. In verband hiermee had het Hof het beroep gegrond in plaats van ongegrond moeten verklaren en de uitspraak van de inspecteur moeten vernietigen, om pas daarna te beslissen omtrent het inhoudelijke geschilpunt.
Voorts had het Hof de inspecteur op moeten dragen om opnieuw op het bezwaarschrift te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat de belastingplichtige niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet (vgl. HR 9 juni 2006, nr. 41130, BNB 2006/290). De uitspraak van het Hof vermeldt echter geen grond voor afwijking van voormelde regel, aldus de Hoge Raad. De zaak is verwezen.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2000
Instantie
HR
Datum instantie
22 februari 2008
Rolnummer
43.289
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BC4811

Naar de bovenkant van de pagina