Samenvatting
Binnen het Nederlandse parlement wordt veelvuldig de fiscale stand van zaken doorgenomen. Een mooi voorbeeld is de expertmeeting van 12 september 2016 (Kamerstukken II 2016/17, 25 087, 133). Deze was opgezet door de vaste commissie voor Financiën en betrof een gesprek over fiscale constructies met experts van de Belastingdienst, vertegenwoordigers van trustkantoren en deskundigen als Van Weeghel (o.a. PwC/UvA/IBFD/IFA), Evers (OESO), Kemmeren (UvT/EY) en Koelewijn (Nyenrode/zelfstandig adviseur).
Opinie
De in mei 2016 gepubliceerde Panama Papers over het reilen en zeilen van het juridische advieskantoor in Panama, Mossack Fonseca, waren eveneens aanleiding tot een parlementair spervuur aan vragen. Zelfs het bezoek van Belastinginspecteurs aan het IFA-congres in Rio de Janeiro (over BEPS) leidde tot vragen. Het recente parlementaire verhoor over huiselijk gezegd brievenbusmaatschappijen en offshore weggesluisd vermogen, voegde daar heel weinig aan toe. Het enige nieuwe inzicht uit die verhoren was dat zelfregulering van de trustsector en het toezicht erop grote onvolkomenheden vertonen.
Jarenlang draaide Nederland iedereen en zichzelf een rad voor de ogen. Het Nederlandse dilemma is verwoord in bijvoorbeeld een brief van de staatssecretaris van Financiën uit 2012:
In het debat naar aanleiding van de Panama Papers zeggen de minister en de staatssecretaris:
En:
In het FD van 4 april 2016 benadrukt de minister:
Nederland heeft actief meegewerkt aan het BEPS-project en een multilaterale aanpak en aanbeveling en is binnen mondiaal G20/OESO-verband één van de voortrekkers geweest. Binnen Europees verband heeft Nederland meegewerkt aan de indrukwekkend snelle totstandkoming van de antimisbruikrichtlijnen ATAD1 en ATAD2. De bakens worden verzet. Het kabinet Rutte II geeft op dat punt blijk van vernieuwde inzichten en daadkracht. Politiek is dit een significante beleidswijziging. En wat zegt het nieuwe regeerakkoord op p. 36?
Bij veel criticasters van het ‘oude’ Nederlands fiscale beleid binnen en buiten het parlement moet dit tot veel vreugde en instemming leiden. Maar het beeld van die critici blijft somber of – om een term te gebruiken die ik laatst oppikte op het symposium ter gelegenheid van het afscheid van Van Amersfoort – er valt altijd iets te mekkeren. Het lijkt erop dat voor sommigen ieder land dat een gunstig vestigingsklimaat wil ineens pardoes een belastingparadijs is. Maar het belang van een goed vestigingsklimaat waar bedrijven door de voordeur verwelkomd kunnen worden, is nooit het probleem geweest. Het probleem is met name geweest dat binnen het kader van internationale ontwijkingsstructuren, allerlei papieren wangedrochten mee naar binnenglipten en het Nederlandse fiscale beleid perverteerden. Dat is het meest duidelijk gebleken bij de ontsporing van het rulingbeleid. Afschaffing van de dividendbelasting is een keurig middel om te komen tot een beter vestigingsklimaat. Men kan het er mee eens zijn of niet, maar het is een duidelijke politieke keuze.
Nederland draait niet langer om de hete brij. Bij het communiceren van die boodschap heeft Dijsselbloem een grote rol gespeeld. Het is jammer dat dat aan veel fiscalisten voorbij is gegaan. Dijsselbloem verdient een standbeeld.
Naschrift: Neen, de dingen van vroeger ... ze zijn nog niet voorbij ... Ze gaan, ze gaan ... maar zoo langzaam!