Direct naar content gaan

Samenvatting

Op basis van bevindingen van de FIOD heeft de Inspecteur bij de aanslagregeling IB/PVV 2009, 2010 en 2011 van X (belanghebbende) telkens € 75.000 als winstaandeel in aanmerking genomen ter zake van de handel in merkvervalste goederen.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft in de procedure over voornoemde aanslagen IB/PVV vooropgesteld dat ingevolge artikel 3.14, lid 1, aanhef en onderdeel d, Wet IB 2001, de kosten en lasten die verband houden met misdrijven ter zake waarvan de belastingplichtige bij onherroepelijke uitspraak door de Nederlandse strafrechter is veroordeeld, niet in aftrek komen. Aangezien X in 2014 onherroepelijk is veroordeeld ter zake van de handel in merkvervalste goederen, komen de inkoopkosten en de overige door X gestelde kosten niet in aftrek bij de bepaling van de winst. Toepassing van artikel 3.14, lid 1, aanhef en onderdeel d, Wet IB 2001, leidt volgens het Hof niet tot een dubbele bestraffing.

X heeft cassatieberoep ingesteld. Hij meent dat sprake is van een verboden tweede bestraffing.

Volgens A-G Niessen kan het ne-bis-in-idembeginsel in een belastingzaak als de onderhavige niet worden toegepast omdat het Nederlandse recht in ruime zin daarvoor geen grondslag biedt. Ook wanneer de Hoge Raad daar anders over denkt, slaagt de grief van X volgens de A-G niet omdat de sanctie van de aftrekuitsluiting van artikel 3.14, lid 1, aanhef en onderdeel d, Wet IB 2001 niet strafvorderlijk van aard is. Voor dat geval menen partijen eenstemmig dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld.

Het cassatieberoep is ongegrond, concludeert de A-G.

In zijn conclusie huldigt A-G Niessen de opvatting dat de aftrekuitsluiting in artikel 3.14, lid 1, onderdeel d, Wet IB 2001 geen verboden tweede bestraffing oplevert. Allereerst zou het ne-bis-in-idembeginsel in een belastingzaak zoals alhier aan de orde niet kunnen worden toegepast, omdat het Nederlandse recht in ruime zin daarvoor geen grondslag biedt. Voor het geval de Hoge Raad het ne-bis-in-idembeginsel in de onderhavige zaak toch van toepassing acht, concludeert de A-G dat de aftrekuitsluiting niet strafvorderlijk van aard is en derhalve ook geen sprake kan zijn van een ongeoorloofde dubbele bestraffing.

Voordat de A-G tot deze eindconclusie komt, overweegt hij:

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2009-2011
Instantie
A-G
Datum instantie
22 augustus 2019
Rolnummer
19/00014
ECLI
ECLI:NL:PHR:2019:828
Auteur(s)
mr. A.M.E. Nuyens
De Bont advocaten/Tilburg University
NLF-nummer
NLF 2019/2300
Aflevering
24 oktober 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2805
bwbr0005537&artikel=5:2&lid=1,bwbr0011353&artikel=3.14,bwbr0011353&artikel=3.14

Naar de bovenkant van de pagina