Brieven wijziging bruto BPM zijn geen voor bezwaar vatbare beschikkingen
undefined, 25 mei 2022
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(1)
- Jurisprudentie(15)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent
- Annotatie wetsgeschiedenis NLFiscaal(2)
Samenvatting
De Inspecteur heeft bij brieven van 29 oktober 2019, 31 oktober 2019 en 14 november 2019, de bruto BPM gewijzigd ten opzichte van de door autohandelaar X (belanghebbende) gemelde bruto BPM.
Deze brieven, waartegen het bezwaar van X is gericht, zijn geen voor bezwaar vatbare beschikkingen als bedoeld in artikel 26 AWR, omdat niet ingevolge enige bepaling van de belastingwet bezwaar tegen een zodanig besluit openstaat. Gelet op de omstandigheid dat noch in artikel 8 Wet BPM noch in artikel 6 Uitv.reg. BPM een regel is opgenomen die inhoudt dat een wijziging door de Inspecteur van een door de belanghebbende/vergunninghouder gedane melding, als een voor bezwaar vatbare beschikking kwalificeert, heeft de Inspecteur – naar het oordeel van Rechtbank Zeeland-West-Brabant en Hof Den Bosch – het bezwaar van X terecht niet-ontvankelijk verklaard. De omstandigheid dat X een (groot) belang heeft bij de fiscale gegevens maakt dit niet anders, gelet op het gesloten systeem van rechtsmiddelen.
BRON
Uitspraak op het hoger beroep van belanghebbende, gevestigd in vestigingsplaats, hierna: belanghebbende, tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 7 januari 2021, nummer BRE20/6350, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft bij onderstaande brieven de bruto belasting op personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) gewijzigd ten opzichte van de door belanghebbende gemelde bruto BPM:
- Brief “Wijziging bruto BPM” d.d. 14 november 2019 betreffende de auto met VIN eindigend op [VIN-nummer 1] ;
- Brief “Nadere controle na fiscaal akkoord” d.d. 31 oktober 2019 betreffende de auto met VIN eindigend op [VIN-nummer 2] ;
- Brief “Nadere controle na fiscaal akkoord” d.d. 31 oktober 2019 betreffende de auto met VIN eindigend op [VIN-nummer 3] ;
- Brief “Nadere controle na fiscaal akkoord” d.d. 31 oktober 2019 betreffende de auto met VIN eindigend op [VIN-nummer 4] ;
- Brief “Bruto bpm voor motorrijtuig met VIN: [volledig VIN-nummer 5] ” d.d. 31 oktober 2019 betreffende de auto met VIN eindigend op [VIN-nummer 5] ;
- Brief “Nadere controle na fiscaal akkoord” d.d. 29 oktober 2019 betreffende de auto met VIN eindigend op [VIN-nummer 6] .
1.2. Belanghebbende heeft tegen de hierboven genoemde brieven bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar tegen de onder 1.1, a tot en met e, vermelde brieven niet-ontvankelijk verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. Belanghebbende heeft ter zitting van de rechtbank te kennen gegeven dat zij heeft bedoeld om tevens beroep in te stellen tegen de brief van 29 oktober 2019 en verzocht om prorogatie. De inspecteur heeft desgevraagd ingestemd met rechtstreeks beroep. De rechtbank heeft het rechtstreekse beroep tegen de brief van 29 oktober 2019 niet-ontvankelijk en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken (nieuwe volmacht) ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
1.6. De zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen, [gemachtigde] van [kantoornaam] , als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [taxateur] , taxateur, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] en [inspecteur 4] .
1.7. Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden
2. Feiten
2.1. De activiteiten van belanghebbende bestaan uit de handel in en reparatie van auto’s.
2.2. Aan belanghebbende is krachtens artikel 8 Wet BPM een vergunning verleend om de belasting per tijdvak van een kalendermaand te voldoen.
2.3. Belanghebbende heeft - vooruitlopend op de maandaangifte - de volgende meldingen ingediend:
VIN |
Datum melding |
Gemelde bruto BPM |
[VIN-nummer 1] |
28 juni 2019 |
€ 7.157 |
[VIN-nummer 2] |
17 september 2019 |
€ 2.973 |
[VIN-nummer 3] |
23 september 2019 |
€ 696 |
[VIN-nummer 4] |
23 september 2019 |
€ 1.991 |
[VIN-nummer 5] |
29 oktober 2019 |
€ 1.427 |
[VIN-nummer 6] |
24 september 2019 |
€ 9.935 |
2.4. De inspecteur heeft bij brieven met onderstaande dagtekeningen de bruto BPM ten opzichte van de meldingen als volgt gewijzigd:
VIN |
Datum melding |
Gemelde bruto BPM |
Gewijzigde bruto BPM |
Datum brief inspecteur |
|
a. |
[VIN-nummer 1] |
28 juni 2019 |
€ 7.157 |
€ 11.695 |
14 november 2019 |
b. |
[VIN-nummer 2] |
17 september 2019 |
€ 2.973 |
€ 3.189 |
31 oktober 2019 |
c. |
[VIN-nummer 3] |
23 september 2019 |
€ 696 |
€ 1.700 |
31 oktober 2019 |
d. |
[VIN-nummer 4] |
23 september 2019 |
€ 1.991 |
€ 4.936 |
31 oktober 2019 |
e. |
[VIN-nummer 5] |
29 oktober 2019 |
€ 1.427 |
€ 4.868 |
31 oktober 2019 |
f. |
[VIN-nummer 6] |
24 september 2019 |
€ 9.935 |
€ 10.135 |
29 oktober 2019 |
2.5. Belanghebbende heeft bij brief van 5 december 2019 - ontvangen door de inspecteur op 6 december 2019 - bezwaar gemaakt tegen de onder 2.4 vermelde brieven. Bij uitspraak van 27 maart 2020 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de onder 1.1, a tot en met e, vermelde brieven niet-ontvankelijk verklaard. In de uitspraak op bezwaar is vermeld dat de inspecteur op grond van artikel 7:3, aanhef en letter a, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) afziet van horen.
2.6. Belanghebbende heeft op 8 mei 2020 beroep ingesteld.
2.7. De rechtbank heeft het rechtstreeks beroep tegen de brief van 29 oktober 2019 niet-ontvankelijk en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
3. Geschil en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Hebben de inspecteur en de rechtbank het bezwaar respectievelijk het rechtstreeks beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard?
II. Is de hoorplicht in de bezwaarfase geschonden?
III. Is de inspecteur bevoegd om de meldingen van belanghebbende te wijzigen?
3.2. Belanghebbende concludeert tot - naar het hof begrijpt - vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de brieven inhoudende de wijziging van de bruto BPM.
3.3. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4. Gronden
Vooraf
Op de zaak betrekking hebbende stukken
Ten aanzien van het geschil
Vragen I en II (ontvankelijkheid bezwaar en beroep en schending hoorplicht)
4.3. Het hof acht deze overwegingen van de rechtbank juist en op goede gronden gegeven en bevestigt deze. Gelet hierop dient vraag I bevestigend en vraag II ontkennend te worden beantwoord. Dat - zoals door belanghebbende in hoger beroep is gesteld - het wijzigen van een melding BPM door de inspecteur gevolgen heeft voor de het bedrag aan bruto BPM dat door de vergunninghouder in de (maand)aangifte BPM dient te worden opgenomen, maakt nog niet dat de brief ter kennisgeving van de wijziging van de bruto BPM ten opzichte van de melding een voor bezwaar vatbare beschikking in de in van artikel 26, lid 1, Algemene wet inzake rijksbelastingen is. Indien een belastingplichtige het oneens is met hetgeen de inspecteur naar aanleiding van de melding BPM heeft “teruggemeld”, dient hij bezwaar te maken tegen de voldoening op aangifte BPM of tegen de (eventuele) naheffingsaanslag. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het gesloten systeem van rechtsmiddelen niet de mogelijkheid biedt om reeds tegen de (brieven ter kennisgeving van de) wijzigingen van de meldingen BPM bezwaar te maken.
4.4. Aangezien het hof van oordeel is dat belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in het bezwaar en het rechtstreeks beroep, komt het hof niet toe aan de beantwoording van vraag III.
Tussenconclusie
4.5. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.6. Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.7. Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.
5. Beslissing
Het hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en M.H.P. Groenland, in tegenwoordigheid van A.S. van Middelkoop, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Metadata
Autobelastingen