Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

In deze zaak is in 2001 onder vermelding van ‘goodwill’ ten gunste van de aandeelhoudster een bedrag van 50.000 gulden opgenomen van een bankrekening van een BV. De inspecteur is echter van mening dat er geen sprake is van goodwill, maar van een onttrekking en telt dit bedrag op bij het belastbaar inkomen van de aandeelhoudster. Het tegen de aanslag ingediende bezwaarschrift is behandeld door ambtenaar A, die ook de uitspraak op bezwaar heeft gedaan.
Voor het Hof heeft de inspecteur schriftelijk verklaard dat ambtenaar A voor de afhandeling van het bezwaarschrift achteraf door hem was gemandateerd. Met andere woorden, ten tijde van de afhandeling van het bezwaarschrift was er nog geen rechtsgeldig mandaat afgegeven.
Het Hof heeft geoordeeld dat met de verklaring van de inspecteur de handelingen van ambtenaar A bij het doen van de uitspraak op bezwaar rechtsgeldig zijn bekrachtigd en dat niet opnieuw uitspraak op bezwaar hoeft te worden gedaan.
Dit oordeel wordt in cassatie door de Hoge Raad bevestigd. De aandeelhoudster heeft haar stelling dat zij is benadeeld niet gegrond op het feit dat het mandaatbesluit niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Ondanks dit formele gebrek kan de uitspraak van het Hof daarom in stand worden gelaten, aldus de Hoge Raad. (vgl. HR 7 maart 2003, nr. 37.702, LJN AF5364, BNB2003/181).
Voor wat betreft de onttrekking heeft het Hof een stelling van de aandeelhoudster dat er sprake was van een negatief resultaat uit overige werkzaamheden, onbehandeld gelaten. De zaak is op dit punt verwezen.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2001
Instantie
HR
Datum instantie
16 maart 2012
Rolnummer
10.03753
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BV8937
bwbr0005537&artikel=6:22

Naar de bovenkant van de pagina