Direct naar content gaan

Samenvatting

Een BV bezat 100% van de aandelen in E (BV), met wie zij tot 1 maart 2007 een fiscale eenheid voor de Vpb vormde.
Voorafgaand aan de verbreking van de fiscale eenheid per 1 maart 2007, heeft de BV haar onroerendezakenportefeuille ingebracht in E tegen uitreiking van aandelen.
In datzelfde jaar heeft de BV de aandelen in E verkocht aan een derde.
In geschil is of de fusiefaciliteit van art. 14, lid 1, Wet Vpb van toepassing is op de met de inbreng van de onroerendezakenportefeuille in E behaalde winst.
Nu de BV de aandelen in E aan een derde heeft verkocht binnen drie jaar na de inbreng, worden voor de bedrijfsfusie geen zakelijke overwegingen aanwezig geacht, tenzij de BV het tegendeel aannemelijk maakt.
Zij is hierin niet geslaagd, oordelen Rechtbank Den Haag en in hoger beroep Hof Den Haag.
De BV had eind 2006 de intentie de onroerendezakenportefeuille te verkopen en deze verkoop lag door het bod op 8 januari 2007 van € 7.000.000 binnen handbereik, mede gelet op een tegenbod van de BV op 28 februari 2007 van € 7.150.000.
Het Hof acht de BV niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat zij zakelijke overwegingen had om - in het licht van deze op handen zijnde verkoop van de onroerendezakenportefeuille - een bedrijfsfusie te laten plaatsvinden.
De bedrijfsfusie wordt om die reden geacht in overwegende mate te zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing.
De inspecteur heeft de winst behaald met de overdracht van de onroerendezakenportefeuille daarom terecht bij de BV in 2007 belast.
De Wet Vpb biedt voorts niet de mogelijkheid de winst die de BV in het kader van de overdracht van de onroerendezakenportefeuille heeft behaald, te verminderen met een belastinglatentie.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2007
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
1 juni 2015
Rolnummer
14/01505
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2015:1720
bwbr0002672&artikel=14&lid=4

Naar de bovenkant van de pagina