Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende ) heeft in 2002 in België een ‘hoevewoning met aanhorigheden’ gekocht. Op de woning rust een hypotheek. Zijn volwassen kinderen wonen in de woning en zelf woont hij in de voormalige stal. In zijn aangifte IB/PVV 2019 heeft X de volledige hypotheekrente afgetrokken, maar volgens de Inspecteur is slechts het gedeelte dat betrekking heeft op de stal aftrekbaar.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant leidt uit de toelichting van X af dat, hoewel hij het gehele object in eigendom heeft, slechts een deel daarvan aan hem als hoofdverblijf ter beschikking staat. Hij stelt immers dat hij in de stal woont en zijn kinderen in de hoevewoning. De Rechtbank leidt uit de toelichting van X voorts af dat hij en zijn volwassen kinderen geen gezamenlijke huishouding voeren. Daarvan uitgaande kwalificeert slechts als eigen woning het deel van het object dat X niet ter beschikking stelt aan zijn kinderen. Dit kan anders zijn als de woning tijdelijk ter beschikking wordt gesteld aan de kinderen of als de woonruimte van de kinderen geen zelfstandige woning vormt, maar X heeft te weinig feiten en omstandigheden aangevoerd om daarvan uit te gaan.

De Rechtbank komt daarom op basis van de hoofdregel tot het oordeel dat alleen het deel van het object dat X ter beschikking staat, als eigen woning in aanmerking kan worden genomen.

De Inspecteur heeft de in de aangifte opgenomen (negatieve) inkomsten terecht gecorrigeerd.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2019
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
5 januari 2023
Rolnummer
21/2998
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2023:52
NLF-nummer
NLF 2023/0220
Aflevering
26 januari 2023
bwbr0011353&artikel=3.110,bwbr0011353&artikel=3.110,bwbr0011353&artikel=3.111,bwbr0011353&artikel=3.111,bwbr0011353&artikel=3.120,bwbr0011353&artikel=3.120

Naar de bovenkant van de pagina