Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

B koopt bij inschrijving de aandelen C BV, een onroerende-zaaklichaam in de zin van artikel 4 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR). Hij verkoopt zijn recht op levering van de aandelen aan Stichting X1, X3 BV en X2 BV.
De drie belanghebbenden verkrijgen respectievelijk 31.1 procent, 26.8 procent, en 31.8 procent van de aandelen C BV.
De overige aandelen berusten bij B en G (de partner van B's zoon). Stichting X1 heeft haar verkrijging gefinancierd met een banklening waarvoor B en E borg hebben gestaan.
Ter zake van hun verkrijgingen van aandelen C BV zijn naheffingsaanslagen opgelegd aan de belanghebbenden op de grond dat Stichting X1 en X3 en X2 verbonden zijn met C BV in de zin van art. 4, lid 7 WBR omdat X3 BV en X2 BV, althans hun aandeelhouders (B resp. E), minstens eenderde belang in Stichting X1 hebben.
Het Bossche Hof heeft deze stelling afgewezen en de belanghebbenden in het gelijk gesteld. Op het cassatieberoep van de Staatssecretaris verwees de Hoge Raad de zaak door naar het Arnhemse Hof. Dit Hof heeft de belanghebbenden in het gelijk gesteld. Tegen dit oordeel heeft de Staatssecretaris hercassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het verwijzingshof geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Het cassatieberoep van de Staatssecretaris wordt daarom ongegrond verklaard. Conform A-G Wattel.

Metadata

Rubriek(en)
Overig
Belastingtijdvak
2001
Instantie
HR
Datum instantie
5 februari 2010
Rolnummer
08/04451
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BI8506
ECLI:NL:PHR:2010:BI8506
bwbid=bwbr0&artikel=10a,bwbid=bwbr0&artikel=4

Naar de bovenkant van de pagina