Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2018 in de zaak tussen
eiseres, te woonplaats, eiseres
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Zeist, verweerder (gemachtigde: mr. W.B. de Kleuver).
Procesverloop
Met dagtekening 18 juli 2017 heeft verweerder aan eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd tot een bedrag van € 76 (de naheffingsaanslag) vanwege het niet zichtbaar en leesbaar hebben van een geldige parkeervergunning dan wel parkeerkaartje voor het voertuig met kenteken [kenteken] aan de [adres] te [woonplaats].
Bij uitspraak op bezwaar van 31 augustus 2017 (de bestreden uitspraak op bezwaar) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2018. Eiseres is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting is het onderzoek geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen de hoogte van de naheffingsaanslag nader te onderbouwen.
Op 6 april 2018 heeft verweerder een nadere onderbouwing overgelegd over de hoogte van de naheffingsaanslag.
Nadat partijen daarvoor hun toestemming hebben verleend, heeft de rechtbank op 22 mei 2018 het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Aan de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres haar voertuig heeft geparkeerd op een parkeerplaats voor vergunningshouders zonder een geldige parkeervergunning dan wel een dagkaart. Verweerder heeft verwezen naar artikel 2, zevende lid, van het Besluit betaald parkeren 2017 waar is bepaald dat de dagkaart geldig is voor het parkeren op, kort gezegd, parkeerplaatsen voor vergunningshouders. Verder heeft verweerder gewezen op artikel 1 onder c van de Tarieventabel die hoort bij de Verordening Parkeerbelastingen 2017 waarin staat dat de dagkaart te verkrijgen is bij de dagkaartautomaten en dat het dagtarief € 15 bedraagt. Voor wat betreft de kosten van de naheffingsaanslag is verwezen naar artikel 9 van de Verordening Parkeerbelastingen 2017 waar is bepaald dat die kosten € 61 bedragen. Om die reden heeft verweerder € 76 (een dagkaart van € 15 en € 61 naheffingskosten) nageheven.
2. De Verordening Parkeerbelastingen 2017 kent in navolging van artikel 225 van de Gemeentewet twee vormen van parkeerbelasting. Een belasting voor het parkeren van een voertuig op een bij of krachtens de belastingverordening te bepalen plaats, tijdstip en wijze (hierna: de a-belasting) en een belasting voor een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze (hierna: de b-belasting). Voor de a-belasting moet de belasting voldaan worden door parkeerapparatuur in werking te stellen en de b-belasting door te betalen voor een parkeervergunning. In het Besluit betaald parkeren 2017 is daarnaast bepaald dat de b-belasting ook betaald kan worden door een dagkaart te kopen. Als de a-belasting niet is voldaan, dan kan die worden nageheven op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 234 van de Gemeentewet.
3. Eiseres heeft haar auto geparkeerd op de [adres]. Volgens het Besluit betaald parkeren 2017 kan daar alleen geparkeerd worden door vergunninghouders of met een dagkaart (b-belasting) en niet ook door a-belasting te betalen. Hoewel vaststaat dat eiseres geen vergunninghouder is en ook geen dagkaart heeft gekocht, kan verweerder toch geen parkeerbelasting naheffen. De naheffingsbevoegdheid bestaat op grond van artikel 234 van de Gemeentewet alleen als sprake is van a-belasting en dat is hier niet aan de orde.
4. In de Tarieventabel die hoort bij de Verordening Parkeerbelastingen 2017 staat in onderdeel 1 het tarief van de dagkaart vermeld als een tarief voor de a-belasting. De dagkaart staat niet vermeld in onderdeel 2, waar de tarieven voor de b-belasting zijn genoemd. De vermelding in onderdeel 1 brengt echter niet met zich dat de b-belasting een a-belasting is geworden die kan worden nageheven.
5. De conclusie is dat verweerder geen parkeerbelasting kan naheffen. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag. De beroepsgronden van eiseres behoeven geen nadere bespreking.
6. Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van D.T. de Winter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2018.