Direct naar content gaan

Samenvatting

Bij de aankoop door een BV van alle aandelen in een nieuwe (klein)dochtermaatschappij is aan de Franse verkoper een warrant verstrekt voor 19,99% van de aandelen van die nieuwe (klein)dochter. Als zekerheid voor die verplichting zijn aandelen van die (klein)dochter in een stichting ondergebracht die daarvoor certificaten van aandelen heeft uitgegeven.

Kort gezegd heeft de inspecteur beslist dat nu minder dan 95% van de aandelen van die kleindochter door de moeder in juridische en economische eigendom worden gehouden, met die kleindochter geen fiscale eenheid kan worden gevormd. Daarmee waren de Rechtbank en het Gerechtshof het eens geweest. Tegen dit oordeel heeft de BV met succes cassatieberoep ingesteld.

De Hoge Raad oordeelt namelijk dat de wetgever ervan is uitgegaan dat certificering van de aandelen van een dochtermaatschappij niet onder alle omstandigheden meebrengt dat niet is voldaan aan het vereiste van de juridische eigendom van de desbetreffende aandelen. Het ging de wetgever met betrekking tot het vereiste van de juridische eigendom van de aandelen in de dochtermaatschappij erom dat de moedermaatschappij de volledige zeggenschap heeft met betrekking tot 95 percent van het aandelenkapitaal in de fiscaal gevoegde dochtermaatschappij.

Aan het vereiste van de volledige zeggenschap wordt in geval van certificering van aandelen voldaan indien de fiduciaire eigenaar van de gecertificeerde aandelen het stemrecht op die aandelen moet uitoefenen volgens de instructies van de certificaathouder/moedermaatschappij. In dat geval bepaalt immers de moedermaatschappij hoe op de aandelen wordt gestemd. De enkele mogelijkheid dat de fiduciaire eigenaar het stemrecht kan uitbrengen anders dan overeenkomstig de instructies van de certificaathouder - en daarmee handelt in strijd met zijn statuten of zijn overeenkomst met de certificaathouder - is onvoldoende om de moedermaatschappij tegen te werpen dat vanwege de certificering van aandelen in de dochtermaatschappij niet is voldaan aan het vereiste van juridische eigendom in het kader van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting, aldus de Hoge Raad.

Voorts oordeelt de Hoge Raad dat uit de statuten blijkt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat voor zover de BV het bestuur van de stichting een instructie kan geven voor de uitoefening voor de uitoefening van het stemrecht, dit slechts mogelijk is samen met de houder van de warrant.

De zaak is verwezen. Conform A-G van Ballegooijen.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2005
Instantie
HR
Datum instantie
18 juni 2010
Rolnummer
08/03662
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BK3803
bwbr0002672&artikel=15&lid=1,bwbr0002672&artikel=15&lid=2

Naar de bovenkant van de pagina