Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een vof die onder meer in mobiele telefoons handelt wordt ervan verdacht betrokken te zijn bij een omvangrijke btw-carrouselfraude, waarop de inspecteur de in aftrek gebrachte omzetbelasting naheft. De vof bestrijdt dit.
Het Hof merkt op dat aftrek van omzetbelasting (voorbelasting) niet mogelijk is, wanneer aan de hand van objectieve elementen wordt vastgesteld dat de vof wist of had moeten weten dat zij deelnam aan de fraude.
Met hetgeen de inspecteur heeft aangevoerd en aan stukken heeft ingebracht, heeft hij volgens het Hof echter onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd dan wel aannemelijk gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat de vof wist of had moeten weten dat met de in geding zijnde transacties werd deelgenomen aan een BTW-fraude. De gegevens uit het proces-verbaal van de FIOD-ECD, bevatten weliswaar aanwijzingen omtrent de betrokkenheid van de vof bij de fraude maar dat is onvoldoende. Bovendien heeft de inspecteur de door de vof gegeven uiteenzetting niet afdoende weersproken, aldus het Hof.
De naheffingsaanslag van 1.947.849 euro is ten onrechte opgelegd. Voorts is de in rekening gebrachte heffingsrente ad 181.666 euro van de baan.

De Hoge Raad heeft op 15-02-2013 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar art 81 Wet RO (rolnummer 12/02795)

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2006
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
27 april 2012
Rolnummer
11/00049
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BX2874

Naar de bovenkant van de pagina