Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

X (GmbH; belanghebbende) deed op 4 juli 2013 aangifte voor het vrije verkeer van een partij porseleingoed, van oorsprong uit Bangladesh. Onder overlegging van certificaat van oorsprong heeft X een beroep gedaan op toepassing van het preferentiële tarief van 0%.

De Inspecteur heeft X op 1 juni 2016 schriftelijk medegedeeld dat het porseleingoed niet van oorsprong uit Bangladesh blijkt te zijn en dat het overgelegde certificaat van oorsprong vals is. Volgens de Inspecteur had het normale tarief van 12% moeten worden toegepast. Hij schrijft dat hij het voornemen heeft de douanerechten van X na te vorderen en heeft X in dezelfde brief in de gelegenheid gesteld om haar standpunt daarover binnen dertig dagen kenbaar te maken. Op 18 juli 2016 is de hiervoor bedoelde douaneschuld, die op 4 juli 2013 was ontstaan, door middel van uitreiking van een utb aan X medegedeeld. Tussen partijen is in geschil of de utb tijdig is uitgereikt.

Het tenietgaan van een douaneschuld door verjaring is met ingang van 1 mei 2016 wettelijk geregeld in artikel 124, lid 1, aanhef en onderdeel a, DWU. Volgens Hof Amsterdam kan dit artikel echter geen toepassing vinden op de onderhavige douaneschuld. Het Hof heeft geoordeeld dat aan de hand van artikel 221, lid 3, CDW moet worden beoordeeld of de douaneschuld tijdig aan X is medegedeeld. Het Hof heeft vervolgens vastgesteld dat bij toepassing van die bepaling de douaneschuld op 18 juli 2016 wegens verjaring was tenietgegaan.

De staatssecretaris heeft cassatieberoep ingesteld.

De Hoge Raad houdt de zaak aan en verzoekt het HvJ uitspraak te doen over de volgende vragen:

  1. Zijn artikel 103, lid 3, aanhef en onderdeel b, en artikel 124, lid 1, aanhef en onderdeel a, DWU van toepassing op een douaneschuld die voor 1 mei 2016 is ontstaan en waarvan de verjaringstermijn op die datum nog niet is geëxpireerd?
  2. Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend is, staat het rechtszekerheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel dan in de weg aan deze toepassing?

Anders, Conclusie A-G Ettema (NLF 2019/0840, met noot van Polak)

Achtergrond

1 mei 2016 was een belangrijke datum voor de Europese douanewetgeving. Op die dag werden het Communautair Douanewetboek (CDW) en de Uitvoeringsverordening CDW (UCDW) vervangen door het Douanewetboek van de Unie (DWU) met de daarbij behorende Gedelegeerde Verordening en Uitvoeringsverordening. Vanaf 1 mei 2016 komt in het DWU – anders dan voorheen in het CDW – het verdedigingsbeginsel tot uitdrukking. Op basis van dit beginsel heeft een belastingplichtige het recht om te worden gehoord voordat de douane een ongunstige beschikking neemt. De grondslag voor het verdedigingsbeginsel is terug te vinden in artikel 22, lid 6, DWU in samenhang met artikel 29 DWU (en nader uitgewerkt in de zogenoemde Gedelegeerde Verordening en de Uitvoeringsverordening DWU). De douane zal derhalve, voordat een uitnodiging tot betaling wordt opgelegd, aan de belanghebbende moeten mededelen op welke gronden zij deze (voorgenomen) beschikking baseert. Vervolgens krijgt de belanghebbende de gelegenheid om zijn standpunt kenbaar te maken.

De termijn waarbinnen de belanghebbende zijn standpunt kenbaar kan maken is in de Gedelegeerde Verordening van het DWU nader bepaald op dertig dagen. De navorderingstermijn, die normaal gesproken drie jaar is na het ontstaan van de douaneschuld, wordt vervolgens opgeschort gedurende de periode waarbinnen de belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld zijn standpunt kenbaar te maken (artikel 103, lid 3, aanhef en onderdeel b, DWU). Na deze periode kan de douaneschuld niet meer aan de schuldenaar worden meegedeeld (artikel 124, lid 1, aanhef en onderdeel a, DWU).

Metadata

Rubriek(en)
Douane
Belastingtijdvak
2013
Instantie
HR
Datum instantie
24 januari 2020
Rolnummer
18/01495
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:111
Auteur(s)
mr. A. Wolkers
Hertoghs advocaten
NLF-nummer
NLF 2020/0318
Aflevering
6 februari 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3036

Naar de bovenkant van de pagina