Direct naar content gaan

Samenvatting

Fiscale eenheid X (bv; belanghebbende) is vermogensbeheerder. Zij biedt onder haar vergunning voor individueel vermogensbeheer en individuele beleggingsdiensten het product A aan (hierna: het Product). Het Product kent verschillende beleggingsprofielen. X maakt in verband met de door de Wet op het financieel toezicht (Wft) vereiste vermogensscheiding gebruik van een zogenoemde beleggersgiro en heeft daartoe een stichting opgericht. De vergoeding voor de beheerdiensten van X in het kader van het Product bestaat uit een vaste ‘management fee’ en een rendementsafhankelijke ‘performance fee’. Deze vergoedingen brengt X rechtstreeks aan de cliënten in rekening en worden betaald/verrekend via hun beleggersgirorekeningen.

In geschil is of X ter zake van de vermogensbeheerdiensten omzetbelasting is verschuldigd.

X stelt dat sprake is van een vergoeding voor het beheer van ter collectieve belegging bijeengebrachte vermogens waarop de vrijstelling van artikel 11, lid 1, onderdeel i, onder 3º, Wet OB 1968 van toepassing is.

Volgens Hof Amsterdam voldoet het door de stichting aangehouden vermogen aan de essentiële kenmerken van een gemeenschappelijk beleggingsfonds. Aan het vereiste van bijzonder overheidstoezicht is voorts voldaan, omdat de eisen verbonden aan een vergunning voor collectief vermogensbeheer op hoofdlijnen vergelijkbaar zijn met de eisen voor het verkrijgen van een vergunning voor individueel vermogensbeheer. Aangezien tussen partijen overigens niet in geschil is dat de diensten van X kwalificeren als beheer als bedoeld in de vrijstelling, is het Hof van oordeel dat de door X verrichte diensten kunnen delen in de vrijstelling.

De staatssecretaris heeft met drie middelen cassatieberoep ingesteld.

Volgens A-G Ettema volgt uit de bestreden uitspraak niet duidelijk of en, zo ja, waarom het beweerdelijke fonds, het vermogen op de centrale rekening van de beleggersgiro, een entiteit is die bovendien ondernemer is. Bij een enigszins welwillende lezing treft het eerste door de staatssecretaris voorgestelde middel in verband hiermee doel en leidt het tot cassatie, aldus de A-G.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
oktober 2012
Instantie
A-G
Datum instantie
31 augustus 2020
Rolnummer
18/03680
ECLI
ECLI:NL:PHR:2020:762
Auteur(s)
prof. mr. dr. R.A. Wolf
Baker & McKenzie/Universiteit Groningen
NLF-nummer
NLF 2020/2179
Aflevering
15 oktober 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3733
bwbr0002629&artikel=7&lid=1,bwbr0002629&artikel=11&lid=1,bwbr0002629&artikel=11&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina