Samenvatting
In de aangifte IB/PVV 2018 van X (belanghebbende) is op het inkomen van € 9.700 een aftrek in verband met uitgaven voor specifieke zorgkosten toegepast van € 3.322.
De Inspecteur heeft de aftrekpost niet gehonoreerd.
Dat acht Hof Arnhem-Leeuwarden terecht. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij de door haar opgevoerde uitgaven voor specifieke zorgkosten tot de betreffende bedragen heeft gemaakt. De algemene stelling dat uit rapportages van de Wereldbank en De Nederlandse Bank volgt dat migranten zoals X gemiddeld € 4.000 per persoon per kalenderjaar transfereren naar hun thuisland, zodat daarom aannemelijk is dat X samen met haar eigen specifieke zorgkosten in ieder geval het in de aangifte opgenomen bedrag aan specifieke zorgkosten voor haar familie in de Dominicaanse Republiek heeft gemaakt, maakt dit niet anders.
Het hoger beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van belanghebbende te woonplaats (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 december 2022, nummer LEE22/192, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: aanslag IB/PVV 2018) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Voor de zitting heeft belanghebbende nadere stukken ingestuurd
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord drs. C.D. Bartelds, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam2] .
2. Vaststaande feiten
2.1. De griffier van het Hof heeft bij brief van 22 juni 2022 belanghebbende medegedeeld dat op basis van de door belanghebbende verstrekte gegevens, vooralsnog wordt afgezien van het heffen van griffierecht voor het hoger beroep.
2.2. Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 een verzamelinkomen aangegeven van € 6.378. Op het inkomen van € 9.700 is een aftrek in verband met uitgaven voor specifieke zorgkosten toegepast van € 3.322. De specificatie van deze uitgaven voor zorgkosten luidt als volgt:
€ |
|
Kosten medicijnen |
385 |
Uitgaven voor vervoer ivm ziekte of invaliditeit |
1.002 |
Genees- en heelkundige hulp |
1.540 |
Verhoging 40% van € 1.387 |
555 |
Drempel |
- 160 |
Aftrek specifieke zorgkosten |
3.322 |
2.3. De voorlopige aanslag IB/PVV 2018 is conform de ingediende aangifte opgelegd naar een verzamelinkomen van € 6.378.
2.4. Bij brief van 23 januari 2021 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om nadere informatie met betrekking tot de in aftrek gebrachte zorgkosten.
2.5. Bij brief van 2 maart 2021 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een herhaald verzoek gezonden en haar nogmaals in de gelegenheid gesteld om de gevraagde informatie voor 9 maart 2021 te geven.
2.6. Bij brief van 23 maart 2021 heeft de Inspecteur belanghebbende bericht dat hij voornemens is om van de ingediende aangifte af te wijken. De brief luidt als volgt:
Persoonsgebonden aftrek
Specifieke zorgkosten
In bovenstaande brieven heb ik u gevraagd de aftrekpost m.b.t. zorgkosten nader te willen toelichten en aan te tonen.
Hierop heeft u niet gereageerd, ook niet na herhaald verzoek. Vooralsnog heeft u niet aangetoond, dat u recht heeft op deze aftrek.
Ik ben dan ook van plan op dit punt van de aangifte af te wijken met een bedrag van € 3.322.
2 Vervolg
2.7. Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2018 met dagtekening 8 mei 2021 is de Inspecteur afgeweken van de ingediende aangifte (zie 2.2.) De aanslag IB/PVV 2018 is opgelegd naar een verzamelinkomen van € 9.700.
2.8. Met dagtekening 16 juni 2021 is door belanghebbende per e-mail pro forma bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2018. Belanghebbende heeft onder andere gesteld dat de aanslag geen motivering bevat waarom is afgeweken van de aangifte en geeft daarbij aan binnen zes weken na ontvangst van deze motivering de gronden van het bezwaar op papier te zetten.
2.9. Met dagtekening 8 september 2021 heeft de Inspecteur per e-mail de ontvangst van het bezwaar bevestigd en verzocht de gronden van het bezwaar vóór 24 september 2021 aan hem toe te sturen. Omdat belanghebbende heeft aangegeven geen motivering te hebben ontvangen van de afwijkingen op de aangifte, heeft de Inspecteur afschriften van de brieven van 23 januari 2021 (zie 2.4.) en 2 maart 2021 (zie 2.5) en 23 maart 2021 (zie 2.6.) bijgevoegd.
2.10. Bij e-mailbericht van 27 september 2021 heeft de Inspecteur belanghebbende gerappelleerd en gevraagd vóór 7 oktober 2021 te reageren. De Inspecteur heeft belanghebbende tevens bij brief van 29 september 2021 gerappelleerd.
2.11. Bij e-mailbericht van 6 oktober 2021 heeft gemachtigde excuses aangeboden en toegezegd voor 1 november inhoudelijk te zullen reageren.
2.12. Bij brief van 4 november 2021 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een ‘vooraankondiging uitspraak op het bezwaarschrift’ gezonden. De inhoud hiervan luidt onder andere als volgt:
2.13. Bij uitspraak op bezwaar van 1 december 2021 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en belanghebbende erop gewezen dat tot op het moment van het doen van de uitspraak op bezwaar geen inhoudelijke reactie van belanghebbende is ontvangen ondanks de aankondiging om dit vóór 1 november 2021 te zullen doen (zie 2.11 en 2.12).
3. Geschil
3.1. In geschil is of de aanslag IB/PVV 2018 tot een hoog bedrag is vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of de opgevoerde specifieke zorgkosten (zie 2.2.) in aftrek moeten worden toegelaten.
3.2. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof haar stellingen dat de Wet beperking export uitkeringen ten onrechte zou zijn toegepast, dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, dat de hardheidsclausule moet worden toegepast en als laatste dat kwijtschelding moet worden verleend of de verschuldigde belasting buiten invordering moet worden gesteld, laten varen.
4. Beoordeling van het geschil
Betalingsonmacht griffierecht
4.1. Bij brief van de griffier van 22 juni 2022 (zie 2.1.) is als voorlopige beslissing op het beroep van belanghebbende op betalingsonmacht, aan belanghebbende medegedeeld dat vooralsnog wordt afgezien van het heffen van griffierecht voor het hoger beroep. Het Hof ziet geen aanleiding om van deze voorlopige beslissing terug te komen. Belanghebbende is daarom voor de behandeling van dit hoger beroep definitief geen griffierecht verschuldigd.
Inhoudelijk
4.2. Het Hof overweegt dat wat betreft de in de aangifte IB/PVV 2018 opgevoerde aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten de bewijslast op belanghebbende rust. Dat betekent dat zij aannemelijk moet maken dat de door haar in haar aangifte opgevoerde kosten zijn gemaakt en op haar drukken en dat deze kosten ook aan de overige voorwaarden voor aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten voldoen.
4.3. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet het van haar verlangde bewijs geleverd. Belanghebbende heeft op geen enkele wijze de in aftrek gebrachte bedragen toegelicht of onderbouwd en geen bewijsstukken overgelegd. Dit leidt het Hof tot het oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de door haar opgevoerde uitgaven voor specifieke zorgkosten tot de genoemde bedragen heeft gemaakt. De algemene stelling dat uit rapportages van de Wereldbank en De Nederlandse Bank volgt dat migranten zoals belanghebbende gemiddeld € 4.000 per persoon per kalenderjaar transfereren naar hun thuisland, zodat daarom aannemelijk is dat belanghebbende samen met haar eigen specifieke zorgkosten in ieder geval het in de aangifte opgenomen bedrag aan specifieke zorgkosten voor haar familie in de Dominicaanse Republiek heeft gemaakt, maakt dit niet anders. In hoeverre een en ander eveneens voor belanghebbende geldt, heeft belanghebbende niet onderbouwd. Belanghebbende heeft immers geen begin van bewijs geleverd waaruit volgt dat zij de in aftrek gebrachte kosten heeft gemaakt en dat deze op haar hebben gedrukt.
4.4. Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, voorzitter, mr. J.W. Keuning en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.