Samenvatting
ET heeft met haar echtgenoot WT krachtens een overeenkomst tot overdracht van een landbouwbedrijf aan een opvolger verscheidene percelen verworven. Het echtpaar heeft vervolgens negentien onbebouwde percelen verkocht. Geen van de transacties was onderworpen aan btw. Het echtpaar heeft op 11 januari 2011 een lastgevingsovereenkomst gesloten met een aannemer, inzake de ontwikkeling en verkoop van een stuk grond ten behoeve van woningbouw en woondiensten.
De belastingautoriteiten hebben een btw-schuld opgelegd aan ET (en WT) omdat zij stellen dat de verkoop van de onroerende goederen een economische activiteit is en geen activiteit in verband met vermogensbeheer. Derhalve moest de verkoop van de percelen worden onderworpen aan de btw.
De verwijzende rechter (Polen) twijfelt in deze zaak aan de uitleg die gegeven moet worden aan het begrip ‘economische activiteit’, in de zin van artikel 2 en 9 Btw-richtlijn en heeft hierover twee prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ.
Hierbij wordt opgemerkt dat ET de grond niet heeft verworven ten behoeve van de uitoefening van een landbouwactiviteit, en dat daarom niet kan worden aangenomen dat zij voornemens was om een economische activiteit uit te oefenen. De verwijzende rechter vraagt zich af of relevant is dat de bestemming van de grond is gewijzigd op initiatief van het echtpaar. Tevens wenst de verwijzende rechter te weten of onder het begrip ‘persoon’ in de zin van artikel 9, lid 1, Btw-richtlijn ook een groep gezamenlijk optredende natuurlijke personen kan worden verstaan.