Geen ‘uitzonderlijk geval’ dat verlenging aanzuiveringstermijn rechtvaardigt
Hof Amsterdam, 6 oktober 2022
Samenvatting
De activiteiten van X (bv; belanghebbende) bestaan uit – onder andere – het exploiteren van een tankinfrastructuur voor bulkvloeistoffen. Zij beschikt met ingang van 1 juli 2015 over een vergunning actieve veredeling. In deze vergunning is bepaald dat de aanzuiveringsafrekening binnen 30 dagen na afloop van de aanzuiveringstermijn dient te worden ingediend bij het controlekantoor. X heeft voor de goederen die zij in het derde en vierde kwartaal van het jaar 2015 onder de regeling actieve veredeling heeft geplaatst, niet aan deze verplichting voldaan. Achteraf, bij brief van 8 augustus 2016, heeft X verzocht om verlenging van de termijn voor het indienen van de aanzuiveringsafrekening. Het houdt partijen verdeeld of de Inspecteur dit verzoek terecht heeft afgewezen.
Hof Amsterdam dient in casu te beoordelen of sprake is van een ‘uitzonderlijk geval’, dat verlenging van de termijn rechtvaardigt. Het moet daarbij gaan om oorzaken die (grotendeels) buiten de invloedssfeer van X liggen en in redelijkheid niet voor haar risico komen (bijvoorbeeld brand of systeemuitval door ransomware). Dat X geen ervaring had met haar nieuwe vergunning voor actieve veredeling en dat haar softwaresysteem niet in staat bleek om een correcte aanzuiveringsafrekening te genereren, zijn omstandigheden die volledig in de invloedssfeer van X liggen en ten volle voor haar risico komen. Er is geen sprake van een ’uitzonderlijk geval’. De Inspecteur heeft de gevraagde verlenging van de termijn terecht en op goede gronden geweigerd.
Het hoger beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de meervoudige douanekamer op het hoger beroep van X bv, gevestigd te Z, belanghebbende, (gemachtigde: mr. J.A.H. Hollebeek) tegen de uitspraak van 30 december 2020 in de zaak met kenmerk HAA18/5446 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 5 april 2017 het verzoek van belanghebbende om uitstel voor het indienen van aanzuiveringsafrekeningen in het kader van de regeling actieve veredeling voor het derde en vierde kwartaal van 2015 afgewezen.
1.2. De inspecteur heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak, gedagtekend 30 oktober 2018, afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep in haar uitspraak van 30 december 2020 ongegrond verklaard.
1.4. Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 9 februari 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Partijen hebben voorafgaand aan de zitting pleitnota’s aan het Hof doen toekomen.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2022. De zaak is gelijktijdig behandeld met het hoger beroep met kenmerk 21/00164. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1. De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld.
[X] heeft de procedurebeschrijving die betrekking heeft op de douaneregeling Actieve Veredeling en de domiciliëringsprocedure plaatsing van goederen onder de regeling AV/S aan haar AO/IB handboek toegevoegd. In de AO/IB zijn alle door [X] toegepaste douaneroutines opgenomen. Opgemerkt wordt dat de gehele AO/IB nog verder geactualiseerd gaat worden. Dit gaat met spoed gebeuren.
De douane-adviseur van [X] heeft met [X] een stappenplan vastgesteld. Gezien de contractuele verplichting met [A] om ingaande 1 juli 2015 in bezit te zijn van de vergunning AV/S heeft deze (eerste) stap de hoogste prioriteit. De direct hierop volgende (tweede) stap is actualisering van de AO/IB en training van het personeel m.b.t. onderkende douane transacties. De derde stap is het verfijnen van de monitoring op het AEO certificaat.
Opgemerkt kan hier worden dat bij de laatste bureautoetsen er geen redenen zijn bevonden om een eventuele veldtoets (versneld) in te stellen.
(…)
5. Aanzuiveringsprocedure
- Voer een administratie aan de hand waarvan de Douane het verloop van de douaneregeling actieve veredeling kan controleren.
- Richt uw administratie, de administratieve organisatie en het interne beheersingssysteem zo in dat u alle transacties en overige handelingen juist, tijdig en volledig kunt verantwoorden.
2.2. Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3. Geschil in hoger beroep
3.1. In geschil is of de inspecteur het verzoek om uitstel voor het indienen van de aanzuiveringsafrekeningen voor het derde en vierde kwartaal van 2015 terecht heeft afgewezen.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het naar aanleiding van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.
4. Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen en geoordeeld.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Belanghebbende beschikt met ingang van 1 juli 2015 over een vergunning actieve veredeling. In deze vergunning is bepaald, conform artikel 521, lid 1, van de UCDW, dat de aanzuiveringsafrekening binnen 30 dagen na afloop van de aanzuiveringstermijn dient te worden ingediend bij het controlekantoor. Belanghebbende heeft voor de goederen die zij in het derde en vierde kwartaal van het jaar 2015 onder de regeling actieve veredeling heeft geplaatst, niet aan deze verplichting voldaan: de termijn van 30 dagen is ongebruikt verstreken op 2 februari 2016, respectievelijk 3 mei 2016. Achteraf, bij brief van 8 augustus 2016, heeft belanghebbende verzocht om verlenging van de termijn voor het indienen van de aanzuiveringsafrekening over genoemde kwartalen. Partijen houdt verdeeld of de inspecteur dit verzoek terecht heeft afgewezen. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
5.2. Op 1 mei 2016 is het Douanewetboek van de Unie (DWU) van toepassing geworden en is het CDW ingetrokken. De bepalingen omtrent de mogelijkheid van verlenging van de termijn voor het indienen van een aanzuiveringsafrekening waren van 1 januari 1994 tot 1 mei 2016 opgenomen in voornoemd artikel 521, lid 1 van de UCDW. Met ingang van laatstgenoemde datum zijn de bepalingen betreffende de mogelijkheid van termijnverlenging opgenomen in artikel 175, lid 2 van Gedelegeerde verordening tot aanvulling van het DWU (hierna: de GDWU). De rechtbank heeft het verzoek om termijnverlenging zowel voor het derde als voor het vierde kwartaal van 2015 beoordeeld aan de hand van het bepaalde in artikel 175, lid 2, van de GDWU. Belanghebbende betoogt in hoger beroep dat het verlengingsverzoek voor het derde kwartaal 2015 dient te worden beoordeeld op grond van het bepaalde in artikel 521 CDW en niet op grond van het bepaalde in artikel 175 DWU.
Het Hof volgt belanghebbende hierin niet, omdat naar ’s Hofs oordeel een rechtsregel betreffende de verlenging van de termijn voor het indienen van een aanzuiveringsafrekening kwalificeert als een ‘procedureregel’. Volgens vaste rechtspraak worden procedureregels in het algemeen geacht te gelden vanaf de dag waarop zij van toepassing worden, in tegenstelling tot de materiële regels, die doorgaans aldus worden uitgelegd dat zij op rechtsposities die vóór hun inwerkingtreding zijn verworven, slechts van toepassing zijn voor zover uit hun bewoordingen, doelstelling of opzet blijkt dat er dergelijke gevolgen aan dienen te worden toegekend (vgl. HvJ 3 juni 2021, Jumbocarry Trading GmbH, C‑39/20, EU:C:2021:435, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
5.3. De laatste alinea van voornoemd artikel 521, lid 1, van de UCDW bepaalde tot 1 mei 2016 dat, indien dit in ‘bijzondere omstandigheden’ gerechtvaardigd is, de douaneautoriteiten de genoemde termijn van 30 dagen kunnen verlengen, zelfs wanneer deze termijn reeds is verstreken. Aan de duur van de verlenging werden geen beperkingen gesteld en niet was vereist dat binnen een bepaalde termijn om de verlenging was verzocht.
Met ingang van 1 mei 2016 is een vrijwel gelijkluidende mogelijkheid tot verlenging van de indieningstermijn opgenomen in artikel 175, lid 2, tweede volzin, van de GDWU. Daarnaast is met ingang van 1 mei 2016 in de eerste volzin van genoemd artikel 175, lid 2, GDWU bepaald dat op verzoek van de vergunninghouder de termijn van 30 dagen door de inspecteur kan worden verlengd tot 60 dagen, zonder dat daarvoor de voorwaarde geldt dat sprake is van een ‘uitzonderlijk geval’ of ‘bijzondere omstandigheden’.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld brengt de in de eerste volzin van artikel 175, lid 2, van de GDWU opgenomen verruiming van de mogelijkheden om verlenging van de indieningstermijn te verkrijgen, niet met zich dat de reeds sinds 1994 bestaande (in de tweede volzin vermelde) mogelijkheid tot termijnverlenging “in uitzonderlijke gevallen” (tot 1 mei 2016: “in bijzondere omstandigheden”), met ingang van 1 mei 2016 is beperkt tot 60 dagen. In de totstandkomingsgeschiedenis van het DWU en de GDWU is geen aanwijzing te vinden dat de Uniewetgever met de invoering van de mogelijkheid om op verzoek van de vergunninghouder de termijn van 30 dagen te verlengen tot 60 dagen een beperking heeft beoogd van de bestaande mogelijkheid voor de douaneautoriteiten om onder bijzondere omstandigheden/in uitzonderlijke gevallen de termijn van 30 dagen te verlengen met een termijn die recht doet aan de desbetreffende bijzondere omstandigheden/uitzonderlijke situatie (bijv. na een brand).
5.4. Gelet op het vorenoverwogene vormt de omstandigheid dat het verzoek pas op 8 augustus 2016 is ingediend geen grond om gevraagde verlenging te weigeren. Het Hof dient daarom te beoordelen of sprake is van een ‘uitzonderlijk geval’, dat verlenging van de termijn voor het indienen van de aanzuiveringsafrekening rechtvaardigt.
5.5. Het Hof stelt ter zake voorop dat de zuiveringsafrekening een kerndocument vormt voor de werking van de regeling actieve veredeling (schorsingssysteem), dat deze afrekening van bijzonder belang is voor het douanetoezicht in het kader van deze douaneregeling (vgl. HvJ 6 september 2012, Döhler Neuenkrichen GmbH, C-262/10, ECLI:EU:C:2012:559, r.o. 41 en 42) en dat daarom niet lichtvaardig geconcludeerd mag worden dat sprake is van een ‘uitzonderlijk geval’ dat rechtvaardigt dat een zuiveringsafrekening maanden later wordt ingediend dan het Unierecht voorschrijft.
5.6. Voor de onderbouwing van haar standpunt dat sprake is van een ‘uitzonderlijk geval’ verwijst belanghebbende naar haar beroepschrift in eerste aanleg. In dit beroepschrift heeft belanghebbende betoogd dat sprake is van een uitzonderlijk geval vanwege “een samenloop van niet-reguliere omstandigheden”. Zij benoemt in dit verband de volgende omstandigheden:
- zij had op het moment dat de aanzuiveringsafrekening moest worden ingediend nog geen ervaring met de werking van haar nieuwe vergunning actieve veredeling alsmede met de nieuwe douanewetgeving (DWU);
- de inspecteur heeft haar nimmer gewezen op de strikte aanlevertermijn en heeft nagelaten haar er op te wijzen dat de termijn verstreek en (later) was verstreken;
- het door belanghebbende gebruikte softwaresysteem functioneerde, ondanks inspanningen van belanghebbende, niet naar behoren en de inspecteur was daar van op de hoogte;
- de (financiële) gevolgen van het niet verlengen van de termijn zijn van een dusdanige omvang dat dit op zichzelf reeds een kwalificatie als ‘bijzonder geval’ rechtvaardigt;
- vanaf het tweede kwartaal 2016 heeft belanghebbende telkens tijdig aanzuiveringsafrekeningen ingediend.
5.7. De inspecteur heeft betoogd dat met de woorden “in uitzonderlijke gevallen” in artikel 175 van de GDWU hetzelfde wordt bedoeld als met de woorden “in bijzondere omstandigheden” in artikel 521 van de UCDW. Van een uitzonderlijk geval/bijzondere omstandigheden is sprake indien belanghebbende zich in een bijzondere situatie bevindt ten opzichte van andere marktdeelnemers die net als belanghebbende over een vergunning voor actieve veredeling beschikken en binnen de daarvoor gestelde termijn een zuiveringsafrekening moeten inleveren. De door belanghebbende aangevoerde omstandigheden kunnen niet de conclusie dragen dat sprake is van een uitzonderlijk geval, aldus de inspecteur. Het Hof volgt de inspecteur hierin. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een uitzonderlijk geval is van belang wat de oorzaak is van het niet nakomen van verplichting om tijdig een zuiveringsafrekening in te leveren en niet wat het financiële gevolg is van dit plichtsverzuim. Het moet daarbij gaan om oorzaken die (grotendeels) buiten de invloedsfeer van belanghebbende liggen en in redelijkheid niet voor haar risico komen (bijv. brand of systeemuitval door ransomware). Dat belanghebbende geen ervaring had met haar nieuwe vergunning voor actieve veredeling (en het DWU, dat overigens nog niet van toepassing was) en dat haar softwaresysteem niet in staat bleek om een correcte aanzuiveringsafrekening te generen, zijn omstandigheden die volledig in de invloedssfeer van belanghebbende liggen en ten volle voor haar risico komen. Deze omstandigheden kunnen reeds daarom niet de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een uitzonderlijk geval. Het lag op de weg van belanghebbende om zich er van te vergewissen dat zij in staat was om te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit het gebruik van de aan haar verleende vergunning actieve veredeling vóór zij daadwerkelijk gebruik ging maken van deze vergunning. Dat belanghebbende vanaf het tweede kwartaal 2016 wel telkens tijdig aanzuiveringsafrekeningen heeft ingediend onderstreept dat van een absolute onmogelijkheid om tijdig afrekeningen in te leveren geen sprake was. Dat de inspecteur belanghebbende niet (nogmaals) heeft gewezen op het belang van het tijdig inleveren van de afrekeningen en op het (dreigende) verstrijken van de 30-dagentermijn brengt evenmin met zich dat sprake is van een uitzonderlijk geval. Niet de inspecteur, maar belanghebbende is verantwoordelijk voor het nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit het gebruik van de regeling actieve veredeling.
5.8. Nu geen sprake is van een ‘uitzonderlijk geval’ in de zin van artikel 175 van de GDWU heeft de inspecteur de door belanghebbende gevraagde verlenging van de termijn voor het indienen van aanzuiveringsafrekeningen over het derde en vierde kwartaal 2015 terecht en op goede gronden geweigerd.
Slotsom
5.9. De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
6. Kosten
Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.
7. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter van de douanekamer, F.J.P.M. Haas en C.J. Hummel, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 27 september 2022 in het openbaar uitgesproken.