Direct naar content gaan

Samenvatting

De staatssecretaris heeft Kamervragen beantwoord over vermogensbestanddelen, zoals betaalrekeningen, die evident nihil rendement genereren maar wel jaarlijks kosten met zich brengen. Gevraagd is hoe hij deze vermogensbestanddelen kan beschouwen als een ‘bron van inkomen’ die in box 3 belastbaar is.

De staatssecretaris geeft aan dat een betaalrekening een banktegoed is. Banktegoeden zitten al vanaf de introductie van de Wet IB 2001 als vermogensbestanddeel in box 3 en worden aan de heffing onderworpen. Box 3 kent geen stelsel van ‘bron van inkomen’, maar gaat uit van het aanwezige vermogen. Daaraan is door de Wet rechtsherstel box 3 en de Overbruggingswet box 3 geen wijziging aangebracht. Sinds de inwerkingtreding van die wetten wordt het begrip ‘banktegoed’ gedefinieerd als ‘deposito’s als bedoeld in artikel 1:1 Wft en daarmee naar aard en strekking overeenkomende buitenlandse deposito’s’ (zie artikel 5.2, lid 3, onderdeel a, Wet IB 2001). Een betaalrekening voldoet aan deze definitie en dient daarmee als vermogensbestanddeel in aanmerking te worden genomen voor de berekening van het forfaitaire rendement. Overigens worden in de markt ook betaalrekeningen aangeboden waarop wel rente wordt vergoed, antwoordt de staatssecretaris.

Hij geeft verder aan dat hij niet bereid is om voor betaalrekeningen een uitzondering te gaan regelen. Ook geeft hij aan dat hij niet bereid is om over een verfijning binnen de categorie ‘banktegoeden’ nader onderzoek te (laten) doen.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2024 e.v.
Instantie
MvF
Datum instantie
6 februari 2024
Rolnummer
2024-0000147915
NLF-nummer
NLF 2024/0395
Aflevering
13 februari 2024
bwbr0011353&artikel=5.1,bwbr0011353&artikel=5.1,bwbr0011353&artikel=5.2,bwbr0011353&artikel=5.2,bwbr0011353&artikel=5.3,bwbr0011353&artikel=5.3

Naar de bovenkant van de pagina