Direct naar content gaan

Samenvatting

X (nv; belanghebbende) exploiteert een casino op Sint Maarten. Zij had in de geschiljaren 2008-2011 circa 110 werknemers. De Landsverordening op de loonbelasting (hierna: LLB) maakt haar inhoudingsplichtig voor de loonbelasting, ook over fooien die haar werknemers rechtstreeks van derden genieten. Voor het bepalen van het bedrag is in 2007 een ministeriële beschikking uitgevaardigd (hierna: de beschikking) die bepaalt dat 10% van de omzet als rechtstreeks van derden genoten fooien wordt beschouwd, tenzij de inhoudingsplichtige of de betreffende werknemer voor diens aandeel aantoont dat het om een lager bedrag gaat. De beschikking is vastgesteld krachtens artikel 6C, lid 4, LLB. De Inspecteur heeft met inachtneming van de beschikking aan X naheffingsaanslagen loonheffing opgelegd.

Het GHvJ heeft geoordeeld, voor zover in cassatie van belang, dat aan de beschikking verbindende kracht niet kan worden ontzegd. X heeft volgens het GHvJ niet aannemelijk gemaakt dat het personeel in ieder van de jaren 2008 tot en met 2011 minder dan 10% van de omzet aan fooien heeft ontvangen. Het GHvJ heeft de naheffingsaanslagen in stand gelaten.

X betoogt in cassatie onder meer dat het oordeel van het GHvJ dat aan de beschikking verbindende kracht niet kan worden ontzegd, niet berust op de juiste maatstaf en onbegrijpelijk is.

De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep gegrond. De beoordeling of de aan de minister toegekende bevoegdheid is overschreden kan niet geschieden zonder onderzoek naar de gronden waarop deze heeft vastgesteld dat het in de beschikking genoemde percentage van de omzet als grondslag voor de loonheffing zal leiden tot een resultaat dat voldoende verband houdt met de fooien die in casino’s op Sint Maarten werkelijk plegen te worden ontvangen. Indien dat onderzoek uitwijst dat er geen verband is tussen het op grond van de beschikking bepaalde bedrag aan fooien en het bedrag aan fooien dat in casino’s op Sint Maarten werkelijk pleegt te worden ontvangen, kan het enkele gegeven dat de beschikking voorziet in een tegenbewijsregeling de onverbindendheid van de beschikking niet opheffen. Uit de bestreden uitspraak blijkt niet van een onderzoek als hiervoor bedoeld. De Hoge Raad wijst de zaak terug naar het GHvJ.

Anders, Conclusie A-G Wattel (NLF 2020/1288, met noot van Adeler).

Metadata

Rubriek(en)
Heffingen Caribisch Koninkrijk
Belastingtijdvak
2008-2011
Instantie
HR
Datum instantie
10 december 2020
Rolnummer
19/03405
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:1988
Auteur(s)
dr. mr. G.D. Rekwest
University of Curaçao
NLF-nummer
NLF 2020/2787
Aflevering
24 december 2020
Judoreg
NFB3909
,bwbr0005537&artikel=8:3&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina