Direct naar content gaan

Samenvatting

Op 14 mei 2012 heeft de FIOD onder leiding van de rechter-commissaris in het kader van een strafrechtelijk onderzoek een huiszoeking uitgevoerd op het woonadres van X (belanghebbende). Daarbij heeft de FIOD diverse administratieve bescheiden en een computer in beslag genomen. Vervolgens zijn aan X voor de jaren 2008 t/m 2010 navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd. De officier van justitie heeft, nadat X beroep had ingesteld bij Rechtbank Gelderland, aan de Inspecteur toestemming verleend de gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek voor de uitvoering van de belastingwet te gebruiken.

X heeft in hoger beroep bij Hof Arnhem-Leeuwarden gesteld dat het FIOD-dossier als bewijsmiddel dient te worden uitgesloten omdat de Inspecteur ten tijde van het opleggen van de (navorderings)aanslagen geen toestemming van de officier van justitie had gekregen tot het gebruik daarvan, en evenmin is gebleken dat hij die gegevens op grond van artikel 55 AWR in bezit had gekregen. Het Hof heeft deze stelling verworpen.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld. Volgens de Hoge Raad heeft het volgende te gelden. Voor zover gegevens die zijn verkregen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek voor de belastingheffing van belang kunnen zijn, is in een wettelijke grondslag voor bekendmaking ervan aan de Inspecteur voorzien door onder meer artikel 55 en 80 AWR, artikel 6 en 46 Wet Politiegegevens in samenhang met artikel 6 Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten, en artikel 39f Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Geen van deze bepalingen biedt een aanknopingspunt om aan de beslissing tot verstrekking van de desbetreffende gegevens aan de Inspecteur de eis te stellen dat die beslissing uit een geschrift moet blijken. Geen rechtsregel brengt voorts mee dat het gebruik van de aldus verkregen strafvorderlijke gegevens voor de belastingheffing onderworpen is aan een afzonderlijke instemming van degene die de gegevens heeft verstrekt. Deze gegevens worden immers aan de Inspecteur verstrekt omdat zij voor de belastingheffing van belang kunnen zijn. Het vorenstaande laat onverlet dat de Inspecteur overleg kan voeren met de officier van justitie over het gebruik van strafvorderlijke gegevens, bijvoorbeeld met het oog op de toepassing van artikel 5:44 Awb. Of zulk overleg heeft plaatsgevonden is niet van belang voor het antwoord op de vraag of het gebruik van die strafvorderlijke gegevens voor heffingsdoeleinden toelaatbaar is.

Het cassatieberoep van X wordt ongegrond verklaard.

Deze noot heeft tevens betrekking op het gelijkluidende arrest van dezelfde datum met nummer 18/00924 (NLF 2019/0270).

Informatieverstrekking

Voor het opleggen van de navorderingsaanslagen is in dit geval gebruik gemaakt van gegevens die door het Openbaar Ministerie ter beschikking zijn gesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat deze informatieverstrekking op zichzelf rechtmatig is, maar de belanghebbende stelt dat de officier van justitie ten tijde van het opleggen van de navorderingsaanslagen nog geen toestemming heeft gegeven voor het gebruik van de uitgewisselde gegevens. Het Hof heeft deze stelling verworpen omdat het aannemelijk acht dat de Inspecteur mondelinge toestemming van de officier van justitie had verkregen en een schriftelijke vastlegging van die toestemming niet nodig vindt.

Wettelijke basis

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2008-2010
Instantie
HR
Datum instantie
20 december 2018
Rolnummer
18/00923
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:2389
Auteur(s)
mr. D.G. Barmentlo
FT-advocaten
NLF-nummer
NLF 2019/0248
Aflevering
31 januari 2019
Judoreg
NFB2236
bwbr0002320&artikel=80,bwbr0002320&artikel=80,bwbr0002320&artikel=55,bwbr0002320&artikel=55&lid=1,bwbr0002320&artikel=55,bwbr0005537&artikel=5:44,bwbr0005537&artikel=5:44

Naar de bovenkant van de pagina