Onterechte naheffing energiebelasting en ODE voor drinkwaterbedrijf
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 9 oktober 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(2)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent(1)
- Annotatie wetsgeschiedenis NLFiscaal(2)
Samenvatting
Aan drinkwaterbedrijf X (belanghebbende) is voor de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021 een naheffingsaanslag Wbm opgelegd naar een bedrag van € 2.292.615. Het betreft de naheffing van energiebelasting (EB) en opslag duurzame energie- en klimaattransitie (ODE).
X stelt bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant dat het gehele complex van grondwaterpompstations, waterproductielocaties, onthardingsinstallaties en waterleidingen gezien moet worden als één WOZ-object in de zin van artikel 16, onderdeel d, WOZ. Alsdan is sprake van één aansluiting zoals bedoeld in artikel 47 Wbm.
De Rechtbank geeft X gelijk. Er is sprake van een zodanige samenhang tussen de eigendommen, dat sprake is van eigendommen die naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen. Nu sprake is van één onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdeel d, WOZ, is tevens sprake van één aansluiting in de zin van artikel 47, lid 1, onderdeel f, Wbm. Aangezien aangifte is gedaan voor twee aansluitingen, betekent dit dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan X is opgelegd. De belastingrentebeschikking en de verzuimboete worden eveneens vernietigd.
BRON
Uitspraak van de meervoudige kamer van 9 oktober 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, uit plaats, belanghebbende (gemachtigde: mr. S.P.M. van den Maagdenberg),
en
de inspecteur van de belastingdienst.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 10 oktober 2023.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021 een naheffingsaanslag Wet belastingen op milieugrondslag opgelegd naar een bedrag van € 2.292.615. Het betreft de naheffing van energiebelasting (hierna: EB) en opslag duurzame energie- en klimaattransitie (hierna: ODE).
1.2. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur € 52.518 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking) en een verzuimboete van € 10.000 opgelegd.
1.3. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag, de belastingrentebeschikking en de verzuimboete gehandhaafd.
1.4. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend en de inspecteur een conclusie van dupliek.
1.5. De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende: [naam 1] en [naam 2] , de gemachtigde van belanghebbende mr. S.P.M. van den Maagdenberg en kantoorgenoten mr. M. Knops en [naam 3] en namens de inspecteur: mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] .
Feiten
2. Belanghebbende is een drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 1, lid 1, onderdeel a, Drinkwaterwet. Zij is verantwoordelijk voor de drinkwatervoorziening in de gehele provincie Limburg.
2.1. In artikel 2 van de statuten van belanghebbende staat de volgende doelomschrijving:
2.2. Het leidingwater dat belanghebbende levert, is voor circa 75% afkomstig uit grondwater en voor 25% uit oppervlaktewater. De processen waardoor het water wordt gezuiverd zijn voor het grondwater en het oppervlaktewater verschillend.
2.3. Belanghebbende heeft in totaal 21 grondwaterpompstations en 2 oppervlaktewaterproductiebedrijven. Daarnaast heeft belanghebbende 4 onthardingsinstallaties, die ervoor zorgen dat in gebieden waar voorheen hard/kalkrijk water uit de kraan kwam, nu zachter water geleverd wordt. Het drinkwater wordt uiteindelijk via circa 9.000 km aan transport- en waterleidingen aan afnemers geleverd. Met een systeem van elektrische pompen en afsluiters wordt gezorgd voor de vereiste waterdruk en controle van de waterstromen.
2.4. Belanghebbende heeft in de plaats Heel een ‘centrale wacht’. Alle pompen en installaties zijn rechtstreeks elektronisch verbonden met deze centrale wacht en kunnen vanuit daar op afstand bediend worden. Vanuit de centrale wacht worden de pompen en installaties gemonitord. Bij calamiteiten kan de centrale wacht ingrijpen en stuurt de centrale wacht indien nodig een monteur naar de betreffende locatie. Er is geen vast personeel aanwezig op de verschillende productie- en distributiebedrijven.
2.5. Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van alle pompen en installaties. Er zijn voor deze pompen en installaties geen afzonderlijke WOZ-beschikkingen vastgesteld.
2.6. Voor de productie en distributie van drinkwater verbruikt belanghebbende per jaar ongeveer 43 miljoen kWh aan energie. Een groot deel van het verbruik is toe te rekenen aan de pompinstallaties, zowel om water op te pompen als om de druk op peil te houden.
2.7. De energieleveranciers van belanghebbende hebben in de onderliggende jaren EB en ODE doorbelast aan belanghebbende. Daarbij is uitgegaan van twee aansluitingen in de zin van artikel 47, eerste lid onderdeel f van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: WBM), namelijk 1 productiecluster en 1 distributiecluster.
2.8. Belanghebbende en de inspecteur hebben op 22 oktober 2013 een bespreking gehad over de gehanteerde clustering voor het leidingstelsel en de gevolgen daarvan voor de EB en ODE. Eind 2019 is belanghebbende gewijzigd van energieleverancier en heeft de energieleverancier contact opgenomen met de Belastingdienst. Naar aanleiding daarvan hebben meerdere besprekingen tussen belanghebbende en de inspecteur plaatsgevonden. De inspecteur heeft vervolgens het standpunt ingenomen dat sprake is van 12 productieclusters en 1 distributiecluster. Dit heeft geresulteerd in een aankondiging van de naheffingsaanslag door de inspecteur, waarbij wordt uitgegaan van in totaal 13 aansluitingen. Belanghebbende heeft verzocht de naheffingsaanslag aan belanghebbende zelf op te leggen op grond van artikel 20, tweede lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
2.9. De naheffingsaanslag EB en ODE is opgelegd over de periode 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021 en is als volgt gespecificeerd:
Correctie 2017: EB € 229.566, ODE € 58.629, totaal € 288.195
Correctie 2018: EB € 265.213, ODE € 92.255, totaal € 357.468
Correctie 2019: EB € 260.927, ODE € 138.294, totaal € 399.221
Correctie 2020: EB € 248.883, ODE € 371.584, totaal € 620.467
Correctie 2021: EB € 240.090, ODE € 387.174, totaal € 627.264
Totale naheffingsaanslag: € 2.292.615
2.10. Tevens is aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 10.000 op grond van artikel 67c AWR.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Tevens beoordeelt zij de verzuimboete. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag, de belastingrentebeschikking en de verzuimboete moeten worden vernietigd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Motivering
4. Met betrekking tot de EB en ODE bepaalt de wet – voor zover hier van belang - het volgende.
Artikel 50 WBM:
Artikel 47 WBM:
Artikel 16 Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ):
een gebouwd eigendom; een ongebouwd eigendom; een gedeelte van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt; een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren; (…)”
Artikel 1 Wet opslag duurzame energie- en klimaattransitie:
- het tot stand brengen en in stand houden van een duurzame en doelmatige openbare drinkwatervoorziening in het voor zijn bedrijf vastgestelde distributiegebied;
- het tot stand brengen en in stand houden van de infrastructuur die noodzakelijk is voor de productie en distributie van drinkwater in dat distributiegebied;
- het overeenkomstig artikel 8 van de Drinkwaterwet leveren van drinkwater binnen het voor zijn bedrijf vastgestelde distributiegebied, en
- het borgen van de kwaliteit en duurzaamheid van het productie- en distributieproces en het geleverde drinkwater.
Immateriëleschadevergoeding
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslag, de belastingrentebeschikking en de boetebeschikking.
5.1. Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. Belanghebbende heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend (1 punt), een beroepschrift ingediend (1 punt), een repliek ingediend (0,5 punt) en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen (1 punt). De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.811,50.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag, belastingrentebeschikking en boetebeschikking;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 500;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.811,50 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan op 9 oktober 2024 door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, voorzitter, mr. S.A.J. Bastiaansen en mr. A.H.W. Steijn, rechters, in aanwezigheid van mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.