Direct naar content gaan

Samenvatting

Op 15 december 2015 is tijdens een politiecontrole geconstateerd dat X (belanghebbende) als bestuurder van een personenauto gebruikmaakte van de weg in Nederland. Het betrof een in het Duitse kentekenregister ingeschreven personenauto waarvan het kenteken op naam van de echtgenote van X was gesteld. X heeft (in elk geval) sinds 2012 de beschikking over een eigen personenauto die op zijn naam in het Nederlandse kentekenregister is opgenomen.

Naar aanleiding van de constatering heeft de Inspecteur aan X een naheffingsaanslag MRB opgelegd. De Inspecteur is bij de naheffing ervan uitgegaan dat X zijn hoofdverblijf in Nederland heeft en dat de auto hem vanaf 1 januari 2012 feitelijk ter beschikking heeft gestaan. De Inspecteur heeft daarom de naheffing berekend over de tijdvakken vanaf 1 januari 2012 tot en met 14 december 2015.

Volgens Hof Den Bosch rust op X de last te doen blijken dat de auto hem niet per 1 januari 2012 feitelijk al in Nederland ter beschikking stond. Indien X in deze bewijslast slaagt, vangt het tijdvak aan op het latere (bewezen) moment dat de auto X feitelijk ter beschikking is komen te staan. Naar het oordeel van het Hof rust dan op de Inspecteur de last aannemelijk te maken dat de auto telkenmale drie maanden na 1 januari 2012 (tot en met 14 december 2015) X feitelijk nog ter beschikking heeft gestaan.

Voor het geval X ook aannemelijk moet maken dat de auto hem na 1 januari 2012 niet (meer) feitelijk ter beschikking stond, acht het Hof geloofwaardig dat niet X de auto vóór 15 december 2015 feitelijk tot zijn beschikking had.

Zowel X als de staatssecretaris hebben cassatieberoep ingesteld. Het cassatieberoep van X doet de Hoge Raad af met toepassing van artikel 81 Wet RO. Het cassatieberoep van de staatssecretaris wordt door de Hoge Raad gegrond verklaard.

Het oordeel van het Hof dat op de Inspecteur de bewijslast ligt aannemelijk te maken dat de auto telkenmale drie maanden na 1 januari 2012 (tot en met 14 december 2015) X feitelijk nog ter beschikking heeft gestaan, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof is verder van de onjuiste opvatting uitgegaan dat maar één persoon houder van een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig kan zijn voor de heffing van MRB. Ervan uitgaande dat in elk geval de echtgenote van X houder van de auto was, had het Hof moeten beoordelen of X aannemelijk heeft gemaakt dat de auto in de desbetreffende tijdvakken hem niet mede ter beschikking stond.

De zaak is verwezen naar Hof Amsterdam.

Bewijstechnisch is dit een interessant arrest. Deze problematiek is bovendien niet alleen interessant voor motorrijtuigbelastingspecialisten, maar verdient ook de aandacht van iedereen die wel eens in een buitenlands motorrijtuig, zoals een auto, rijdt.

Van belang is dat zowel voor de heffing van MRB als voor de heffing van BPM niet altijd relevant is wie de eigenaar of, in geval van de MRB, de houder van een motorrijtuig is. Eenieder die van de Nederlandse weg gebruikmaakt in een buitenlands motorrijtuig kan namelijk als gevolg van dit gebruik belastingen verschuldigd zijn voor een motorrijtuig dat niet zijn of haar eigendom is, en dan heb ik het nog niet over de bijbehorende boete van – meestal – 100%. Zelfs in buitenlands vervangend vervoer bent u dus niet veilig qua heffing.

Ik richt mij hieronder specifiek op de MRB-aspecten.

Metadata

Rubriek(en)
Autobelastingen
Belastingtijdvak
2012-2015
Instantie
HR
Datum instantie
29 mei 2020
Rolnummer
18/02339
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:991
Auteur(s)
mr. H.A. Elbert
Elbert Fiscaal
NLF-nummer
NLF 2020/1386
Aflevering
18 juni 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3512
bwbr0002320&artikel=4,bwbr0002320&artikel=4,bwbr0006324&artikel=6,bwbr0006324&artikel=6,bwbr0006324&artikel=7&lid=1,bwbr0006324&artikel=7&lid=1,bwbr0006324&artikel=13&lid=2,bwbr0006324&artikel=13&lid=2,bwbr0006324&artikel=34&lid=2,bwbr0006324&artikel=34&lid=2

Naar de bovenkant van de pagina