Direct naar content gaan

Samenvatting

Een vader en moeder waren met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd. Met ingang van 19 november 1994 hebben zij de huwelijkse voorwaarden opgeheven. Vanaf die datum is een algehele gemeenschap van goederen tot stand gekomen. Uit het huwelijk zijn vier kinderen geboren, waaronder X (belanghebbende).

Vader heeft in 1975 een stichting opgericht naar het recht van Liechtenstein. Hij heeft in dat jaar geldmiddelen in de stichting ingebracht. Vader is in 1995 overleden. Conform het bepaalde in het reglement van de stichting zijn in verband met het overlijden van vader in totaal vijf subrekeningen geopend voor de derdenbegunstigden, te weten moeder en de kinderen. Hierop zijn vanaf een Zwitserse bankrekening, die eerst op naam van de stichting en later op naam van een Panamese vennootschap (hierna: SA) stond, gelden overgemaakt.

De Inspecteur heeft aan X een aanslag schenkbelasting opgelegd. Hij stelt dat de overboeking op de subrekening van X fiscaal als schenking door moeder aan X dient te worden gekwalificeerd.

In geschil is of de aanslag schenkbelasting terecht is opgelegd.

Gelet op de samenhang tussen de stichting en SA acht Hof Arnhem-Leeuwarden aannemelijk dat de Zwitserse bankrekening tot het vermogen van de stichting is blijven behoren. Vader kon ook na de oprichting van SA en de tenaamstelling van SA als rekeninghouder van de Zwitserse bankrekening, over de rekening (blijven) beschikken als ware het zijn eigen vermogen.

Kort na het overlijden van vader zijn in overeenstemming met de bepalingen over de derdenbegunstiging, subrekeningen op naam van de vier kinderen geopend en medio 1995 heeft een eerste overboeking naar de subrekeningen plaatsgevonden. Ieder kind heeft uiteindelijk 20% van het totale banksaldo per de overlijdensdatum, ontvangen.

Vader had tijdens zijn leven te gelden als eerste en enige begunstigde van de inkomsten en het vermogen van de stichting. Aangezien het recht van vader op het Zwitserse banktegoed verviel bij zijn overlijden, maakt het recht geen deel uit van zijn nalatenschap en evenmin van de huwelijksgoederengemeenschap. Na het overlijden van vader konden moeder en de kinderen dan ook niet in hun hoedanigheid van echtgenote respectievelijk erfgenaam over het stichtingsvermogen beschikken, maar in hun hoedanigheid van derdenbegunstigden.

Gelet op het voorgaande onderschrijft het Hof het oordeel van Rechtbank Gelderland (NLF 2020/0664, met noot van Van Maurik) dat het openen van de subrekeningen en het overboeken van gelden naar die subrekeningen is aan te merken als het uitvoeren van een verplichting door het bestuur van de stichting uit hoofde van het reglement, zodat niet valt in te zien dat bij moeder sprake was van vrijgevigheid. Het Hof concludeert dat geen sprake is van een schenking door moeder aan de kinderen.

Metadata

Rubriek(en)
Schenk- en erfbelasting
Belastingtijdvak
1995
Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
Datum instantie
27 september 2021
Rolnummer
20/00441
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:9186
Auteur(s)
mr. A. van Maurik
Heritance Tax & Estate Planning
NLF-nummer
NLF 2021/2115
Aflevering
11 november 2021
Judoreg
NFB4632
bwbr0011353&artikel=2.14a,bwbr0011353&artikel=2.14a&lid=1,bwbr0011353&artikel=2.14a

Naar de bovenkant van de pagina