Geen btw bij doorbelasting WA-premie door ziekenhuis naar stafmaatschap
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29 mei 2024
Samenvatting
Ziekenhuizen zijn medeaansprakelijk voor verrichtingen van (onder meer) de medisch specialisten die in het ziekenhuis werken (artikel 7:462 BW). Vanwege deze medeaansprakelijkheid sluiten ziekenhuizen een aansprakelijkheidsverzekering af waarbij ook schade wordt meeverzekerd die het gevolg is van verrichtingen van de medisch specialisten.
Door klinisch ziekenhuis X (belanghebbende) wordt in casu 30% van de WA-premie doorbelast aan de in het ziekenhuis werkzame vrij gevestigde medisch specialisten (hierna: de stafmaatschap).
De Inspecteur stelt dat de doorbelasting van de WA-premie belast is met 21% omzetbelasting.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt evenwel dat X dat deel kan doorbelasten zonder btw. Volgens de Rechtbank verleent X bij de doorbelasting geen dienst aan de stafmaatschap. X heeft ter zake van de doorbelasting dan ook ten onrechte omzetbelasting op aangifte voldaan.
De Rechtbank merkt nog op dat indien toch sprake zou zijn van een belastbare dienst door X aan de stafmaatschap, die dienst een handeling is ter zake van verzekering die is vrijgesteld van omzetbelasting.
BRON
Uitspraak van de meervoudige kamer van 29 mei 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, gevestigd in plaats, belanghebbende,
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 16 april 2021.
1.1. Belanghebbende heeft aangifte omzetbelasting gedaan over het tijdvak juni 2020 ( [aangiftenummer] ). Zij heeft de volgens de aangifte verschuldigde belasting van € 51.156 op aangifte voldaan en daartegen tijdig bezwaar gemaakt.
1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. Het beroep strekt tot teruggaaf van € 42.885 omzetbelasting.
1.3.De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4. De gemach tigde heeft een nader stuk en een tiendagenstuk ingediend. Deze stukken zijn in afschrift aan de inspecteur verstrekt. Ter zitting heeft de inspecteur een pleitnota voorgedragen.
1.5. De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, [naam 1] , als gemachtigden, mr. F.M. Soetens, mr. M.L. Al-Saady, [naam 2] en mr. F.J. Manzoni en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en dr. [inspecteur 2] .
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende over het tijdvak juni 2020 teveel omzetbelasting op aangifte heeft voldaan. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende omzetbelasting verschuldigd is ter zake van de doorbelasting van een deel van de jaarlijkse verzekeringspremie voor de aansprakelijkheidsverzekering (WA-premie) aan [stafmaatschap] . Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht om hierover prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad.
2.1. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende ten onrechte omzetbelasting heeft voldaan ter zake van de doorbelasting van de WA-premie aan de Stafmaatschap . Zij heeft daarom recht op een teruggaaf van € 42.885. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad.
Feiten
3. Belanghebbende exploiteert een topklinisch ziekenhuis (het ziekenhuis) en is ondernemer in de zin van de wet. De medisch specialistische zorg binnen het ziekenhuis wordt zowel verricht door medisch specialisten die bij belanghebbende in loondienst zijn als door vrijgevestigd medisch specialisten.
3.1. In verband met een wijziging van de bekostigingssystematiek hebben de in het ziekenhuis werkzame vrij gevestigde medisch specialisten met ingang van 1 januari 2015 de Stafmaatschap opgericht.
3.2. De Stafmaatschap verricht binnen het ziekenhuis diverse (specialistische) medische verrichtingen en zorgprestaties. Belanghebbende heeft met de Stafmaatschap contractuele afspraken gemaakt over de uitvoering hiervan binnen de muren van het ziekenhuis. Alle binnen de muren van het ziekenhuis verrichte handelingen vinden plaats onder verantwoordelijkheid en voor risico van belanghebbende. Gelet op artikel 7:462 van het Burgerlijk Wetboek (BW), is belanghebbende medeaansprakelijk voor de verrichtingen van (onder meer) de medisch specialisten in het ziekenhuis.
3.3. Belanghebbende heeft een centrale aansprakelijkheidsverzekering (de verzekering) afgesloten bij de Onderlinge Waarborgmaatschappij voor Instellingen in de Gezondheidszorg MediRisk B.A. (de verzekeraar).
3.4. De verzekering is een StopLoss-variant. Belanghebbende is de verzekeringsnemer. Onder meer belanghebbende, de medisch specialisten en de Stafmaatschap zijn aangemerkt als verzekerden. Voor zover hier van belang, is daarover in de (in het onderhavige tijdvak van toepassing zijnde) ‘Polisvoorwaarden MR07-2017 Aansprakelijkheidsverzekering voor zorginstellingen’ (de polisvoorwaarden) het volgende bepaald:
3.5. Op grond van de polisvoorwaarden is onder meer verzekerd:
3.6. Belanghebbende is, als verzekeringsnemer, verplicht de verschuldigde premiebetalingen aan de verzekeraar te voldoen. Voor het jaar 2020 bedroeg de premie inclusief assurantiebelasting € 680.711.
3.7. Belanghebbende en de Stafmaatschap hebben de volgende overeenkomsten gesloten:
- Samenwerkingsovereenkomst [belanghebbende] en [stafmaatschap] van 18 december 2014 (de samenwerkingsovereenkomst);
- Overeenkomst honorariumafspraak, vergoedingen en doorberekening kosten 2015 van 7 december 2015 (de honorariumovereenkomst);
- Productieovereenkomst 2020 van 18 mei 2020 (de productieovereenkomst).
In deze overeenkomsten wordt belanghebbende aangeduid als ‘de Instelling’ en de Stafmaatschap als ‘de Maatschap’. Elk van deze overeenkomsten is geldig in het onderhavige tijdvak.
3.8. In artikel 25 van de samenwerkingsovereenkomst is bepaald:
3.9. In artikel 6.2 van de honorariumovereenkomst is bepaald:
In bijlage 3 bij de honorariumovereenkomst is bepaald:
3.10. In artikel 7 van de productieovereenkomst is bepaald:
3.11. Sinds 2015 belast belanghebbende jaarlijks 30% van de WA-premie door aan de Stafmaatschap . Voor het jaar 2020 is dat afgerond € 204.213, namelijk 30% van € 680.711 (zie 3.6). Ter zake van deze doorbelasting heeft belanghebbende € 42.885 omzetbelasting aan de Stafmaatschap in rekening gebracht en in het onderhavige tijdvak op aangifte voldaan.
Motivering
Is de doorbelasting van de WA-premie belast met omzetbelasting?
4. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de doorbelasting van de WA-premie de vergoeding vormt voor een door belanghebbende aan de Stafmaatschap verrichte prestatie. Deze prestatie bestaat uit het vrijwaren van de Stafmaatschap van schadeverhaal en is volgens de hoofdregel belast met 21% omzetbelasting, aldus de inspecteur.
4.1. Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat tegenover de betaling door de Stafmaatschap geen (belastbare) prestatie van belanghebbende staat. De door de inspecteur bepleite prestatie – de vrijwaring - wordt volgens belanghebbende niet door haar aan de Stafmaatschap verricht. Ook bepleit belanghebbende dat het leerstuk ‘kosten voor gemene rekening’ op de doorbelasting van toepassing is, dan wel dat de doorbelasting een doorlopende post is of een daarmee gelijk te stellen bedrag.
4.2. Subsidiair stelt belanghebbende dat als de doorbelasting van de WA-premie al de vergoeding vormt voor een prestatie, omzetbelastingheffing niettemin achterwege moet blijven, omdat daarop een vrijstelling van toepassing is. Belanghebbende voert daartoe aan dat de verzekeringsvrijstelling van toepassing is of de vrijstelling voor medische zorg naar analogie van het VAVO-arrest. De inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd betwist.
4.3. Uit de in 3.4 en 3.5 weergegeven bepalingen uit de verzekeringsovereenkomst volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de dienst, bestaande uit de vrijwaring van de Stafmaatschap en de daaraan verbonden medisch specialisten voor aansprakelijkheid voor schade aan derden die zou kunnen ontstaan in de bevoegde uitoefening van het beroep door die specialisten, wordt verricht door de verzekeraar. De Stafmaatschap en de medisch specialisten zijn in de verzekeringsovereenkomst immers expliciet als verzekerden aangemerkt en zij kunnen, ook los van belanghebbende, direct die vrijwaring bij de verzekeraar inroepen. Belanghebbende is de verzekeringnemer en betaalt de verzekeringspremie aan de verzekeringsmaatschappij, waarvoor deze tevens de vrijwaring van de Stafmaatschap op zich neemt.
4.4. Het in 4.3 gegeven oordeel brengt mee dat belanghebbende die vrijwaringsdienst niet verleent. Daarmee ontvalt de grond aan de stelling van de inspecteur dat de doorbelasting van een deel van de verzekeringspremie de vergoeding vormt voor die dienst, en dus ook de grond aan het heffen van omzetbelasting ter zake van die doorbelasting.
4.5. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij tegenover de doorbelasting van de WA-premie ook geen andere voor de omzetbelasting relevante prestatie ziet. Naar het oordeel van de rechtbank leidt de doorbelasting enkel tot een bijdrage van de Stafmaatschap – als medeverzekerde – in de kosten van de door belanghebbende mede voor die Stafmaatschap afgesloten aansprakelijkheidsverzekering en vormt deze geen vergoeding voor enige prestatie. Derhalve is de doorbelasting onder deze omstandigheden dus niet belast met omzetbelasting. Belanghebbende heeft ter zake van die doorbelasting dan ook ten onrechte omzetbelasting op aangifte voldaan.
4.6. Nog meer ten overvloede is de rechtbank van oordeel dat, zo toch sprake zou zijn van een belastbare dienst door belanghebbende aan de Stafmaatschap , die dienst een handeling is ter zake van verzekering die is vrijgesteld van omzetbelasting. Evenals in de zaak BGŻ Leasing van het Hof van Justitie wordt de toepassing van de verzekeringsvrijstelling in dat geval gestaafd door het doel van de btw-richtlijn, omdat wordt voorkomen dat over hetzelfde bedrag zowel omzetbelasting als assurantiebelasting wordt geheven. Een andersluidende opvatting zou naar het oordeel van de rechtbank leiden tot onbedoelde dubbele heffing.
4.7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, omdat zij dat niet nodig acht om op het beroep te beslissen.
Conclusie en gevolgen
5. Het hiervoor overwogene leidt ertoe dat belanghebbende recht heeft op een teruggaaf van omzetbelasting van € 42.885. Het beroep is dus gegrond.
5.1. Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. Belanghebbende heeft in bezwaar niet gevraagd om vergoeding van haar kosten, zodat alleen voor de beroepsfase een proceskostenvergoeding wordt toegekend. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verleent een teruggaaf van € 42.885;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 360 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.750 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, en mr. V.A. Burgers en prof. dr. G. van Norden, rechters, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier op 29 mei 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.