Direct naar content gaan

Samenvatting

Een BV houdt zich bezig met diverse financieringsactiviteiten. Al haar aandelen zijn in handen van de in Bulgarije gevestigde moedermaatschappij. De BV heeft door het uitgeven van obligaties c.q. het verstrekken van obligatieleningen fondsen geworven. De aldus ingeleende gelden heeft de BV op basis van zes als 'Deposit account agreements' aangeduide overeenkomsten (verder: de deposito-overeenkomsten) aan haar moedermaatschappij ter beschikking gesteld. In elk van de deposito-overeenkomsten is bepaald dat de BV bij haar moedermaatschappij een depositorekening opent, waarop zij een in de overeenkomst vermeld bedrag voor een bepaalde termijn en tegen betaling van een vastgestelde rente, in deposito verstrekt. De overeenkomsten voorzien in een terugbetalingsverplichting. De BV heeft een bedrag als voorbelasting in aftrek gebracht. Van mening dat de BV geen ondernemer is in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968, heeft de inspecteur dit bedrag nageheven. Tevens heeft de inspecteur een verzuimboete opgelegd. Zowel de Rechtbank als het Hof oordeelden dat de BV bij het verstrekken van gelden in deposito handelde als ondernemer in de zin van de Wet. De Staatssecretaris heeft beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad bevestigt echter het oordeel van het Hof. Het cassatieberoep van de Staatssecretaris wordt ongegrond verklaard. Conform A-G van Hilten.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2003-2005
Instantie
HR
Datum instantie
23 september 2011
Rolnummer
10/00383
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BP3871
ECLI:NL:PHR:2011:BP3871
bwbr0002629&artikel=7&lid=2

Naar de bovenkant van de pagina