Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) exploiteert sinds 2009 een veilinghuis. Nagenoeg alle verkopers zijn particulieren.

X brengt de particuliere verkopers een commissie in rekening. Deze commissie brengt zij in mindering op de aan de particuliere verkopers uit te betalen bedragen waarvoor zij hun goederen heeft geveild, de zogenoemde hamerprijs.

De kopers van de geveilde goederen betalen aan X de hamerprijs, vermeerderd met een door X van hen bedongen bedrag dat zij aanduidt als opgeld.

De Inspecteur stelt dat X niet alleen ter zake van de opgelden maar ook ter zake van de commissies omzetbelasting is verschuldigd. Hij heeft omzetbelasting nageheven met een boete.

Hof Amsterdam is ervan uitgegaan dat X de regeling van artikel 3, lid 5, Wet OB 1968 in combinatie met artikel 28b Wet OB 1968 heeft toegepast. Dat brengt mee dat X de winstmarge waarover zij volgens artikel 28b, lid 1, Wet OB 1968 omzetbelasting wordt verschuldigd, moet vaststellen aan de hand van het totaal van de door haar ontvangen commissies en opgelden. Dat de verkoper een particulier is en als zodanig niet belastingplichtig is, zoals door X is aangevoerd, doet daar niet aan af.

Het Hof heeft verder overwogen dat de grondgedachte van de omzetbelasting niet de slotsom wettigt dat btw niet is verschuldigd voor zover de ondernemer niet erin slaagt om door hem verschuldigde btw daadwerkelijk op zijn afnemer af te wentelen. Daarvoor bieden de wetgeving en de jurisprudentie volgens het Hof geen enkele steun.

X heeft tegen deze oordelen cassatieberoep ingesteld maar de Hoge Raad verklaart dat ongegrond. Alle aangevoerde klachten falen. In de winstmarge, waarover btw is verschuldigd, is de commissie begrepen die X de particuliere verkopers in rekening brengt. Het is ook buiten redelijke twijfel dat de toepassing van artikel 3, lid 5, Wet OB 1968 in combinatie met de winstmargeregeling, voor een veilinghouder zoals X, wat betreft de verschuldigdheid van btw, in overeenstemming is met de Btw-richtlijn.

De redelijke termijn in cassatie is overschreden maar dit leidt wat betreft de naheffingsaanslag niet tot toekenning van een vergoeding voor immateriële schade, omdat X daarom niet heeft verzocht.

Wel ziet de Hoge Raad hierin aanleiding om de boete verder te verminderen.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2010
Instantie
HR
Datum instantie
16 december 2022
Rolnummer
20/03239
ECLI
ECLI:NL:HR:2022:1867
Auteur(s)
dr. B. Willemsen LLM
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2023/0004
Aflevering
5 januari 2023
Judoregnummer
JCDI:NFB5416
bwbr0002629&artikel=3&lid=5,bwbr0002629&artikel=3&lid=5,bwbr0002629&artikel=28b,bwbr0002629&artikel=28b,bwbr0002629&artikel=28f,bwbr0002629&artikel=28f,celex32006l0112&artikel=14bis,celex32006l0112&artikel=14bis,celex32006l0112&artikel=333,celex32006l0112&artikel=333

Naar de bovenkant van de pagina