Tariefindeling multifunctionele apparaten; geen terugbetaling douanerechten
undefined, 22 maart 2022
Samenvatting
X (belanghebbende) is een producent van onder meer multifunctionele apparaten (hierna: mfa’s). X heeft verzoeken ingediend om terugbetaling van douanerechten op grond van artikel 236 CDW, die zijn betaald voor het brengen in het vrije verkeer van mfa’s. Het totaalbedrag van de (drie) verzoeken bedraagt € 13.250.344,82 aan douanerechten. De verzoeken zijn afgewezen.
In geschil is of dat terecht is.
Tussen partijen is niet in geschil dat de onderhavige mfa’s kunnen scannen, printen, kopiëren en faxen (‘telekopiëren’) en daarom vatbaar zijn voor indeling onder post 8443, nu in de bewoordingen van deze post wordt vermeld: ‘andere afdrukkers, kopieertoestellen en telekopieertoestellen, ook indien gecombineerd’. Hof Amsterdam acht dit standpunt juist.
Partijen houdt verdeeld of de mfa’s ook vatbaar zijn voor indeling onder post 8471, als ‘automatisch gegevensverwerkende machines’. Dat is volgens het Hof niet het geval. De indeling van goederen in de GN dient te geschieden naar de objectieve kenmerken en eigenschappen waarover de goederen beschikken op het moment dat zij in het vrije verkeer worden gebracht. Nieuwe functionaliteiten die ontstaan als gevolg van na de invoer aangebrachte wijzigingen in de software dienen bij de indeling in de GN buiten beschouwing te worden gelaten.
Rechtbank Noord-Holland heeft met juistheid geoordeeld dat indeling onder post 8443 dient plaats te vinden, in onderverdeling 8443 3191, zodat het hoger beroep faalt.
BRON
Uitspraak van de meervoudige douanekamer op het hoger beroep van X bv, gevestigd te Z, belanghebbende, gemachtigden: J.P. Verstraten en A.C.M. Stoop (PwC Belastingadviseurs N.V.) tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken HAA 18/3971 tot en met HAA18/3973, HAA18/4705 tot en met HAA18/4732 en HAA18/4734 tot en met HAA18/4748 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft in de periode 11 oktober 2007 tot en met 12 juli 2011 aan belanghebbende 46 maal een uitnodiging tot betaling (hierna: de utb’s) uitgereikt. Het totaal verschuldigde bedrag aan douanerechten bedraagt € 13.250.344,82.
1.2. Belanghebbende heeft op 6 oktober 2010, 16 december 2010 en 25 april 2013 verzoeken tot terugbetaling van de douanerechten ingediend. Bij beschikking van 23 februari 2016 heeft de inspecteur de verzoeken afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing. Bij uitspraak op bezwaar van 23 augustus 2018 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzing afgewezen.
1.4. Bij uitspraak van 3 december 2020 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.5. Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 15 januari 2021 en is nader gemotiveerd bij brief van 18 februari 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Van belanghebbende is op 14 februari 2022 een pleitnota ontvangen. Een afschrift is door belanghebbende aan de inspecteur verstrekt.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1. De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank worden belanghebbende en de inspecteur aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
2.2. Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3. Geschil in hoger beroep
3.1. Tussen partijen is in geschil of de inspecteur de verzoeken om terugbetaling terecht heeft afgewezen.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in
de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de naar aanleiding van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.
4. Relevante wet- en regelgeving
4.1. Post 8443 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
(…)
(…)
4.2. Post 8471 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
(…)
4.3. Aantekening 5 bij hoofdstuk 84 (tekst 2007) luidt – voor zover van belang – als volgt:
-
het verwerkingsprogramma of de verwerkingsprogramma’s en ten minste de gegevens die voor de uitvoering van dit programma of deze programma’s onmiddellijk noodzakelijk zijn, kunnen opslaan;
-
vrij kunnen worden geprogrammeerd overeenkomstig de behoeften van de gebruiker;
-
door de gebruiker te bepalen rekenkundige bewerkingen kunnen uitvoeren; en
-
zonder menselijke tussenkomst een verwerkingsprogramma kunnen uitvoeren, waarbij zij in staat moeten zijn de uitvoering van het programma gedurende het verwerkingsverloop door logische beslissing te wijzigen.
-
zij moet van de soort zijn die uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt in een automatisch gegevensverwerkend systeem;
-
zij moet, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenschakeling van een of meer andere eenheden, op de centrale verwerkingseenheid kunnen worden aangesloten, en
-
zij moet in staat zijn gegevens te ontvangen of te leveren in een vorm — codes of signalen — die bruikbaar is voor het systeem.
5. Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de onderhavige multifunctionele apparaten (hierna: mfa’s) kunnen scannen, printen, kopiëren en faxen (“telekopiëren”) en daarom vatbaar zijn voor indeling onder post 8443, nu in de bewoordingen van deze post worden vermeld: “andere afdrukkers, kopieertoestellen en telekopieertoestellen, ook indien gecombineerd”. Het Hof zal partijen hier in volgen, nu het dit standpunt juist acht.
6.2. Partijen houdt verdeeld of de mfa’s ook vatbaar zijn voor indeling onder post 8471, als “automatische gegevensverwerkende machines”. Belanghebbende heeft in hoger beroep haar door de rechtbank verworpen standpunt herhaald dat de mfa’s moeten worden ingedeeld onder post 8471, nu in de bewoordingen van deze post onder meer worden genoemd: “automatische gegevensverwerkende machines”. De Software Development Kit en de Java-software maken het voor de gebruiker mogelijk om de mfa’s te programmeren voor het toepassen van andere automatische gegevensverwerking dan de automatische gegevensverwerking die nodig is voor het scannen, printen, kopiëren en faxen en zij zijn daarom “vrij programmeerbaar” in de zin van aantekening 5 A onder 2) op hoofdstuk 84. Belanghebbende heeft ter zake voorbeelden genoemd van gebruikers van haar mfa’s die de software zodanig hebben aangepast dat zij de apparaten binnen hun netwerk kunnen gebruiken voor onder meer het nakijken van meerkeuzevragen en voor het doen archiveren van patiëntengegevens. Het bepaalde in aantekening 5 E op hoofdstuk 84 staat niet aan indeling onder post 8471 in de weg, zo blijkt volgens belanghebbende uit het arrest van het Hof van Justitie van 11 december 2008 in de gevoegde zaken C-362/07 en C-363/07 (Kip Europe e.a.). Belanghebbende ziet zich voor de door haar voorgestane indeling gesteund door een tweetal bindende tariefinlichtingen (bti’s) die voor vergelijkbare apparaten aan haar zijn afgegeven voor tariefpost 8471. De inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende betwist. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
6.3. Belanghebbende betoogt dat de mfa’s op grond van het bepaalde in aantekening 5 B op hoofdstuk 84 kwalificeren als automatische gegevensverwerkende machines. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. Anders dan zij betoogt brengt de omstandigheid dat de kopers van de mfa’s desgewenst na aankoop de software van de apparaten zodanig kunnen aanpassen dat deze niet enkel geschikt zijn voor scannen, printen, kopiëren en faxen, maar ook voor andere doeleinden, zoals bijvoorbeeld het nakijken van meerkeuzevragen of het doen archiveren van patiëntengegevens, naar ’s Hofs oordeel niet met zich dat de apparaten als “automatische gegevensverwerkende machines” onder post 8471 kunnen worden ingedeeld. De indeling van goederen in de GN dient te geschieden naar de objectieve kenmerken en eigenschappen waarover de goederen beschikken op het moment dat zij in het vrije verkeer worden gebracht. Nieuwe functionaliteiten die ontstaan als gevolg van na de invoer aangebrachte wijzigingen in de software dienen bij de indeling in de GN buiten beschouwing te worden gelaten, zodat in het midden kan blijven of de door belanghebbende genoemde aanpassingen in de software er toe leiden dat de mfa’s kwalificeren als automatische gegevens verwerkende machines.
6.4. Daar komt bij dat met ingang van 1 januari 2007 in aantekening 5 D, aanhef en onder 1), op hoofdstuk 54 is bepaald dat post 8471 niet omvat “afdrukkers, kopieertoestellen, telekopieertoestellen, ook indien gecombineerd” (zie 4.3). Nu deze bewoordingen vrijwel gelijkluidend zijn aan de bewoordingen van post 8443 (zoals eveneens gewijzigd per 1 januari 2007, zie 4.1) en tussen partijen niet in geschil is dat de onderhavige apparaten onder post 8443 kunnen worden ingedeeld, leidt het naar het oordeel van het Hof geen twijfel dat het indelen van de mfa’s onder post 8471 op grond van het bepaalde in artikel 5 D, aanhef en onder 1), is uitgesloten.
6.5. De omstandigheid dat de inspecteur aan belanghebbende een tweetal bti’s voor indeling onder post 8471 heeft afgegeven brengt het Hof niet tot een ander oordeel, reeds omdat deze bti’s andere (niet identieke) apparaten betreffen, nog daargelaten dat de bti’s pas zijn afgegeven nadat belanghebbende de in de utb’s begrepen mfa’s in het vrije verkeer heeft gebracht.
6.6. Gelet op het vorenoverwogene heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat indeling onder post 8443 dient plaats te vinden, in onderverdeling 8443 3191, zodat het hoger beroep faalt.
Slotsom
6.7. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
7. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.
8. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter van de douanekamer, C.J. Hummel en W.M.C. Schipper, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.E. Breman, als griffier. De beslissing is op 22 maart 2022 in het openbaar uitgesproken.