Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Aan een BV is gelijktijdig met een navorderingsaanslag vpb 2001 een vergrijpboete opgelegd. De navorderingsaanslag is onherroepelijk geworden doordat daartegen niet tijdig bezwaar is gemaakt. In de procedure met betrekking tot de boete, heeft het Hof geoordeeld dat deze moet worden vernietigd. Het heeft hierbij verwezen naar gronden welke zijn vermeld in uitspraken waarbij aan de BV opgelegde navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen voor de jaren 1999, 2000 en 2002 zijn vernietigd. Die uitspraken betreffen volgens het Hof in wezen alle dezelfde aangelegenheid als de onderhavige uitspraak. De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van het Hof aangevoerd dat het Hof ten onrechte op gronden die slechts van toepassing zijn op de navorderingsaanslag de in geding zijnde boetebeschikking heeft vernietigd. Volgens de Hoge Raad heeft het Hof in de andere drie zaken echter tevens geoordeeld dat aan de BV (zelf) geen opzet of grove schuld kan worden verweten ter zake van het doen van aangifte naar een te laag bedrag. Dit oordeel is wel van belang voor de (on)mogelijkheid om de BV een boete op te leggen (vgl. Hoge Raad 1 december 2006, nr. 40.369). Het oordeel van het Hof dat de BV geen opzet of grove schuld kan worden verweten, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is verweven met waarderingen van feitelijke aard en is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd, aldus de Hoge Raad. Uitgaande van dat oordeel heeft het Hof terecht de boetebeschikking vernietigd. Het cassatieberoep wordt ongegrond verklaard. Conform A-G Wattel.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2001
Instantie
HR
Datum instantie
23 januari 2009
Rolnummer
07/10944
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BD3565
ECLI:NL:PHR:2009:BD3565

Naar de bovenkant van de pagina