Direct naar content gaan

Samenvatting

Een ondernemer stelt in verschillende panden in Den Haag tegen een vergoeding ruimten aan prostituees ter beschikking voor een dag(deel). De onderneming geldt als een raamprostitutiebedrijf. De ondernemer houdt toezicht op een geregeld en normaal verloop van de (raam)prostitutie en biedt aanvullende serviceverlening aan zoals de schoonmaak van de panden en het wassen van het beddengoed en handdoeken.
De ondernemer verstrekt aan de prostituees kwitanties waarop de huur inclusief een opslag voor eventuele belastingen en servicekosten staat vermeld en een specificatie optionele servicekosten inclusief omzetbelasting. Op de kwitanties is niet een afzonderlijk bedrag aan omzetbelasting vermeld. De prostituee bepaalt zelf de prijs voor de door haar jegens klanten verrichte diensten en rekent deze ook zelf met haar klanten af.
Het Hof heeft geoordeeld dat de terbeschikkingstelling van de werkkamers/vitrines is te onderscheiden van de overige (bijkomende) diensten waaronder de serviceverlening en dat die terbeschikkingstelling naar haar aard is aan te merken als de verhuur van een onroerende zaak (in de zin van artikel 11, lid 1, aanhef en letter b Wet OB).
Dit oordeel van het Hof is onjuist, aldus de Hoge Raad. De door de ondernemer jegens de prostituees verrichte prestaties zijn niet in hoofdzaak beperkt tot het enkel verlenen van het recht een kamer te gebruiken, maar als één dienst die in hoofdzaak is gericht op het voor een prostituee scheppen van een omgeving die het mogelijk maakt haar beroep uit te oefenen.
Het cassatieberoep van de staatssecretaris van Financiën wordt gegrond verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingen van rechtsverkeer
Belastingtijdvak
2008
Instantie
HR
Datum instantie
23 november 2012
Rolnummer
11/03325
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BY3891
bwbr0002629&artikel=11&lid=1,bwbr0002629&artikel=11&lid=1,bwbr0002629&artikel=11&lid=4,bwbr0002740&artikel=15&lid=1,bwbr0002740&artikel=15&lid=6

Naar de bovenkant van de pagina