Arrest gewezen op het beroep in cassatie van
[X] te
[Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 13 november 2014, nr.
12/00812, op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk tegen een uitspraak van de Rechtbank te Breda (nr. AWB 11/551) betreffende van belanghebbende geheven bouwleges. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.
2 Beoordeling van de klachten
2.1. Belanghebbende heeft op 10 juli 2008 bij de gemeente Oisterwijk een aanvraag ingediend tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning voor het oprichten van varkensstallen met voedersilo’s en spoelplaats te [Q]. De vergunning is op 20 april 2009 verleend.
2.2. Ter bepaling van de verschuldigde leges is de heffingsambtenaar uitgegaan van de opgegeven bouwkosten ten bedrage van € 2.350.000 plus omzetbelasting is € 2.796.500.
2.3. Belanghebbende heeft bij zijn tegen de legesnota ingediende bezwaarschrift twee offertes van aanneemovereenkomsten van 2 maart 2009 en de getekende opdrachtbevestigingen van 27 respectievelijk 31 maart 2009 overgelegd. De bevestigde overeenkomsten betreffen een nieuw te bouwen zeugenstal respectievelijk biggenstal. De aanneemsommen bedragen in totaal € 1.326.850 inclusief omzetbelasting.
2.4. In zijn uitspraak op het bezwaar heeft de heffingsambtenaar vermeld dat het voor de berekening van de legesnota gehanteerde bedrag aan bouwkosten niet correct is bepaald. Met toepassing van het Bouwkostenoverzicht 2008, behorende bij de Legesverordening 2008 van de gemeente Oisterwijk (hierna: de Verordening), heeft de heffingsambtenaar het tarief voor de bouwkosten exclusief omzetbelasting van een varkensstal bepaald op een bedrag van € 305 per vierkante meter. De bouwkosten inclusief omzetbelasting van de onderhavige varkensstallen zijn aldus bepaald op € 1.724.700 inclusief omzetbelasting.
2.5. Inzake de bij de Verordening behorende tarieventabel is komen vast te staan dat per ultimo 2007 geen raming van de baten van de leges, noch van de lasten ter zake is opgesteld. In verband met de vaststelling van deze tarieventabel is per ultimo 2007 wel aan de hand van de programmagroepen waarvoor leges worden geheven een schatting gemaakt of de verwachte baten de verwachte lasten niet te boven gaan. Daarbij bleek de marge waarmee de desbetreffende lasten de baten overtreffen dusdanig van omvang te zijn dat de legestarieven trendmatig konden worden verhoogd, zoals in de tarieventabel is verwerkt.
2.6.1. Voor het Hof was onder meer in geschil of de Verordening onverbindend is omdat de geraamde baten uitgaan boven de geraamde lasten ter zake (de opbrengstlimiet).
2.6.2. Het Hof heeft onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 16 april 2010, nr. 08/02001,
ECLI:NL:HR:2010:BM1236, BNB 2010/226, geoordeeld dat het de heffingsambtenaar vrijstond om achteraf het benodigde inzicht te verschaffen in de raming van baten en lasten die ten grondslag hebben gelegen aan de vaststelling van de legestarieven voor het jaar 2008. Aan de hand van de door de heffingsambtenaar verschafte gegevens en inlichtingen is het Hof tot de slotsom gekomen dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake, zodat de Verordening verbindend is.
2.6.3. De eerste klacht komt tevergeefs tegen dat oordeel op. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.7.1. Belanghebbende heeft in zijn pleitnota voor het Hof de stelling opgenomen dat de legesnota moet worden verminderd uitgaande van een bedrag aan bouwkosten van € 1.341.250. Belanghebbende had deze stelling ook betrokken in zijn bezwaarschrift en in zijn beroep bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de legesnota vernietigd op grond van belanghebbendes primaire stelling dat de Verordening onverbindend is wegens overschrijding van de opbrengstlimiet.
2.7.2. Het hoger beroep is ingesteld door de heffingsambtenaar. Het in hoger beroep ingediende verweerschrift vermeldt niet de in beroep subsidiair ingenomen stelling van belanghebbende dat de legesnota moet worden verminderd omdat een lager bedrag aan bouwkosten in aanmerking moet worden genomen.
2.7.3. Het Hof heeft geoordeeld dat behandeling van die bij pleidooi betrokken stelling niet in overeenstemming is met een goede procesorde en dat deze stelling als tardief moet worden beschouwd. Tegen dat oordeel is de tweede klacht gericht.
2.7.4. Het hiervoor onder 2.7.1 vermelde oordeel bracht mee dat de Rechtbank belanghebbendes subsidiaire stelling onbesproken kon laten. Aangezien het Hof de primaire stelling van belanghebbende verwierp was het gehouden die subsidiaire stelling alsnog te behandelen. De omstandigheid dat deze stelling niet is vermeld in het in hoger beroep ingediende verweerschrift brengt niet mee dat belanghebbende het door hem in eerdere instantie ter zake ingenomen standpunt heeft prijsgegeven. Evenmin kan deze omstandigheid het oordeel dragen dat het bij pleidooi in hoger beroep herhalen van die stelling onverenigbaar is met een goede procesorde. De tweede klacht wordt derhalve terecht voorgesteld.
2.8. Gelet op hetgeen hierover onder 2.7.4 is overwogen kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor de behandeling van belanghebbendes subsidiaire stelling inzake de in aanmerking te nemen bouwkosten.
3 Proceskosten
Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent de proceskosten,
verwijst het geding naar het Gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 122, en
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1960 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2015.