Direct naar content gaan

Samenvatting

In dit artikel bespreekt Lex van Heijningen enkele wetstechnische onvolkomenheden die zich (in zijn ogen) in de Wet DB 1965, Wet BB 2021 en Wet VpB 1969 voordoen met omgekeerd hybride lichamen. Hij zet uiteen dat door deze onvolkomenheden in bepaalde gevallen de (heffing van) Nederlandse dividend-, bron- en vennootschapsbelasting (kan) kunnen worden ontlopen. Hij doet in dat verband enkele suggesties hoe het een en ander kan worden gerepareerd.

NLF-W artikel

1. Inleiding

Op 1 januari 2022 is de belastingplichtmaatregel voor omgekeerd hybride lichamen in werking getreden. Deze belastingplichtmaatregel is het sluitstuk van de Tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking (hierna: ATAD2). Het omgekeerd hybride lichaam (hierna: OHL) betreft een complexe figuur, die de wetgever heeft moeten inpassen in de diverse belastingwetten. Bij een nadere bestudering kennen die inpassingen een aantal wetstechnische onvolkomenheden met potentiële heffingslekken tot gevolg.

2. De figuur van het OHL in vogelvlucht

De belastingplichtmaatregel voor een OHL is in de kern neergelegd in artikel 2, lid 3 jo. 12, Wet VpB 1969. Genoemde bepalingen regelen dat een in beginsel transparant naar Nederlands recht aangegaan of in Nederland gevestigd samenwerkingsverband verwordt tot een integraal subjectief binnenlands belastingplichtig lichaam, als 50% van de stemrechten, kapitaalbelangen of winstrechten (in)direct wordt gehouden door een of meer aan dat samenwerkingsverband gelieerde lichamen die zijn gevestigd in een staat die dat samenwerkingsverband als non-transparant beschouwt. Voor zover het inkomen van het OHL op het niveau van de achterliggende participanten wordt betrokken in een naar de winst geheven belasting, wordt aan het OHL een aftrekpost toegekend.

Log hier in om verder te lezen

bwbr0002320&artikel=2,bwbr0002515&artikel=1,bwbr0002515&artikel=4,bwbr0002672&artikel=2,bwbr0002672&artikel=10,bwbr0002672&artikel=17

Naar de bovenkant van de pagina