Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is voorzitter van het bestuur van een stichting, die hij in 2004 heeft opgericht. De stichting heeft een anbi-status. Bij notariële akte van 22 december 2011 hebben X en zijn echtgenote aan de stichting een periodieke uitkering geschonken gedurende een periode van vijf kalenderjaren, ingaande 2011 met jaarlijkse termijnen van elk € 50.000. In de akte is bepaald dat de schenking tevens vervalt bij het overlijden van de langstlevende schenker. Het (gezamenlijk) sterfterisico van de echtelieden was minder dan 1%.

De Inspecteur accepteert bij de aanslagregeling IB/PVV 2012 de gift niet als periodieke gift. Rechtbank Zeeland-West-Brabant acht dat onterecht. De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld en Hof Den Bosch verklaart dat gegrond.

Uit de huidige wettekst en artikel 47 Wet IB 1964, en uit de wetsgeschiedenis leidt het Hof af dat nog steeds ten aanzien van het overlijdensrisico het vereiste geldt van een materiële onzekerheid, waarvan sprake is bij een kans op overlijden gedurende de looptijd van ongeveer 1%. De kans op verlies van de anbi-status kan volgens het Hof niet in aanmerking worden genomen bij de bepaling van de omvang van de materiële onzekerheid. Het beroep door X op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Het bedrag van € 50.000 is terecht niet als periodieke gift in aanmerking genomen. Er is sprake van ‘andere giften’ in de zin van artikel 6.32, lid 1, onderdeel b, Wet IB 2001.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2012
Instantie
Hof Den Bosch
Datum instantie
31 december 2020
Rolnummer
20/00111
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:4059
NLF-nummer
NLF 2021/0324
Aflevering
11 februari 2021
bwbr0011353&artikel=6.32,bwbr0011353&artikel=6.34,bwbr0011353&artikel=6.38,bwbr0011353&artikel=6.32,bwbr0011353&artikel=6.34,bwbr0011353&artikel=6.38

Naar de bovenkant van de pagina