Navordering en boetes i.v.m. verzwegen inkomsten uit weddenschappen
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14 maart 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(513)
- Commentaar NLFiscaal(4)
- Literatuur(4)
- Recent(6)
- Kennisgroepstandpunt(1)
Samenvatting
In februari 2014 is een onderzoek gestart naar aanleiding van berichten over matchfixing en het gokken op voetbalwedstrijden. Volgens de Duitse justitie was een van de hoofdrolspelers daarin A. Bij nader onderzoek door de FIOD is onder meer X (belanghebbende) als verdachte naar voren gekomen. X bleek bijna dagelijks contact te hebben met A en door middel van sms-berichten weddenschappen aan te nemen en weg te zetten bij A.
Gebleken is dat de inkomsten van X uit niets anders dan gokken bestonden. Voorts is uit onderzoek naar voren gekomen dat X vermoedelijk (middellijk) eigenaar was van een gokbedrijf dat is gevestigd op Cyprus en dat hij zijn aandeel in 2014 heeft verkocht.
X heeft in zijn aangiften IB/PVV 2014 en 2015 geen inkomsten uit het organiseren van weddenschappen aangegeven. Wel heeft hij loon uit dienstbetrekking aangegeven maar dit blijkt een ‘fake’ dienstbetrekking te zijn.
De Inspecteur heeft met een navorderingsaanslag IB/PVV 2014 (na bezwaar) een bedrag van € 80.000 belast als inkomen uit aanmerkelijk belang (ab) in verband met de vervreemding van de aandelen. Voorts zijn over 2014 en 2015 inkomsten uit weddenschappen nagevorderd.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant laat de correcties ter zake van de inkomsten uit de weddenschappen met omkering en verzwaring van de bewijslast in stand.
De Rechtbank vermindert het belastbaar inkomen uit ab tot € 50.000 omdat uit het proces-verbaal van de FIOD volgt dat de verkoopwinst niet hoger zal zijn geweest dan € 50.000. De Rechtbank heeft geen aanleiding om aan de juistheid van de bevindingen van de FIOD te twijfelen.
Gezien de omvang van de verzwegen inkomsten acht de Rechtbank de opgelegde boetes van 50% passend en geboden.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, uit plaats, belanghebbende, (gemachtigde: mr. P. Le Heux),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
en
de Staat (Minister van Justitie en Veiligheid).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 30 juni 2022.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende over de jaren 2014 en 2015 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd. Daarbij zijn bij beschikkingen boeten opgelegd en is belastingrente in rekening gebracht.
1.2. De navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2014 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 572.012. Bij uitspraak op bezwaar is deze aanslag verminderd tot en naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 237.638 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 79.574. De belastingrente is daarom ook verminderd. De bij de aanslag opgelegde boete van € 138.969 is bij uitspraak op bezwaar verminderd tot € 58.512. De navorderingsaanslag premie Zvw over het jaar 2014 is vastgesteld naar een bijdrage-inkomen van € 51.414. Het bezwaar tegen deze aanslag is ongegrond verklaard.
1.3. De navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2015 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 71.062. Bij uitspraak op bezwaar is deze aanslag verminderd tot en naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.594. De belastingrente is daarom ook verminderd. De bij de aanslag opgelegde boete van € 15.064 is bij uitspraak op bezwaar verminderd tot € 4.939. De navorderingsaanslag premie Zvw over het jaar 2015 is vastgesteld naar een bijdrage-inkomen van € 48.762. Na bezwaar is de aanslag verminderd tot een naar een bijdrage-inkomen van € 34.518.
De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur [inspecteur 1] en mr.drs. [inspecteur 2] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de navorderingsaanslagen, renten en boeten na vermindering te hoog zijn. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Meer in het bijzonder is in geschil (1) of de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard en zo ja, (2) of de inspecteur een redelijke schatting van het inkomen heeft gemaakt en (3) of belanghebbende heeft aangetoond dat de aanslagen te hoog zijn. In het algemeen is in geschil (4) hoe hoog de inkomsten van belanghebbende uit het wedbedrijf zijn, (5) of belanghebbende in 2014 belastbare inkomsten heeft verworven met de vervreemding van aandelen [bedrijf 1] en (6) of de boeten mochten worden opgelegd nu belanghebbende ook strafrechtelijk is veroordeeld.
2.1. Naar het oordeel van de rechtbank is de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2014 te hoog en zijn de overige navorderingsaanslagen juist. De boeten moeten verder worden verminderd en belanghebbende heeft recht op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. In februari 2014 is door onder meer de Duitse justitie een strafrechtelijk onderzoek gestart naar aanleiding van berichten over matchfixing en het gokken op voetbalwedstrijden. Volgens de Duitse justitie was een van de hoofdrolspelers daarin [naam 1] ( [naam 1] ). Bij nader onderzoek door de FIOD naar [naam 1] is onder meer belanghebbende als verdachte naar voren gekomen. Op 7 april 2014 heeft de rechter-commissaris toestemming gegeven de communicatie via de mobiele telefoon van belanghebbende op te nemen voor een periode van maximaal 2 weken. Daaruit bleek dat belanghebbende bijna dagelijks contact had met [naam 1] en door middel van sms-berichten weddenschappen aannam en wegzette bij [naam 1] .
3.1. Belanghebbende is op 15 februari 2015 gearresteerd. Hij heeft bij een verhoor in het kader van het strafrechtelijk onderzoek verklaard dat hij de quoteringen voor de weddenschappen kreeg van [naam 1] en dat hij vervolgens ongeveer 12 of 13 personen daarover per sms informeerde, dat als spelers verloren de winst 50/50 werd verdeeld tussen hem en [naam 1] en dat hij en [naam 1] zich soms zelf – al dan niet gezamenlijk – indekten tegen verlies door een aangenomen weddenschap zelf weer weg te zetten tegen een hogere quotering. De inleg van de spelers ging altijd contant. Belanghebbende betaalde de weddenschappen ook contant uit. Het aandeel van [naam 1] in de gemaakte winsten betaalde hij ook in contanten. Het wedden per sms vond plaats in alle weken dat er gevoetbald werd, dus niet in de zomer- en winterstop maar wel als er dan een WK of EK was, aldus belanghebbende. Belanghebbende gokte ook veel zelf. Zijn inkomsten bestonden uit niets anders dan gokken.
3.2. Belanghebbende heeft in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015 geen inkomsten uit het organiseren van weddenschappen aangegeven. Wel heeft hij aangegeven een bedrag van aan loon uit dienstbetrekking bij [b.v. 1] ( [b.v. 1] ) van € 41.914 voor 2014 en € 3.214 voor 2015, met daarop ingehouden bedragen aan loonheffing van € 12.961 respectievelijk € 964. De aanslagen IB/PVV voor deze jaren zijn opgelegd conform de aangiften.
De aandelen [b.v. 1] waren eigendom van [b.v. 2] waarvan [naam 2] alle aandelen hield. [b.v. 1] heeft auto’s geleased voor belanghebbende: in 2014 Audi’s en in 2015 een Porsche. Vast staat dat belanghebbende nooit bij [b.v. 1] in dienstbetrekking is geweest maar dat sprake was van een ‘fake’ dienstbetrekking en dat belanghebbende de bedragen aan ingehouden en afgedragen loonheffing en de kosten van de auto’s zelf heeft betaald. Aan de Audi-dealer is voor de auto’s in 2014 € 10.928,02 en in 2015 € 2.613,81 door hetzij belanghebbende, hetzij [b.v. 1] betaald. Uit een onderzoek bij de Porsche-dealer is gebleken dat door [b.v. 2] in 2014 een bedrag van € 5.000 en in 2015 een bedrag van € 39.840 voor de aanschaf van de Porsche is betaald.
3.3. Belanghebbende heeft in november 2014 in drie tranches een bedrag van € 72.000 in contanten gestort bij [casino] . Bij de melding ongebruikelijke financiële transacties door [casino] is aangetekend dat niet bekend is of belanghebbende heeft gespeeld.
3.4. De FIOD heeft aan de hand van de in de periode 7 tot en met 14 april 2014 (8 dagen) opgenomen sms-berichten van belanghebbende een overzicht gemaakt van de in die periode door hem afgesloten weddenschappen en de resultaten daarvan. Dat resulteert in een totale inzet van € 43.310 en een totaal uit te keren bedrag van € 31.604, en dus in een winst van € 11.706. De inspecteur heeft het door belanghebbende genoten voordeel uit de weddenschappen voor 2014 berekend op 50 procent van 42 weken (38 speelweken en 4 weken WK) maal € 11.706 = € 241.626, en voor 2015 op 50 procent van 6 speelweken maal € 11.706 = € 34.518. Die bedragen zijn bij de navorderingsaanslagen belast als inkomsten uit een werkzaamheid. Bij de navorderingsaanslagen is geen loon uit de dienstbetrekking bij [b.v. 1] in aanmerking genomen en is de ingehouden loonheffing niet verrekend.
3.5. Belanghebbende is op 20 december 2019 door de Strafkamer van rechtbank Den Haag veroordeeld wegens deelname aan een criminele organisatie met (onder meer) [naam 1] die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het zonder vergunning gelegenheid bieden tot deelname aan kansspelen en belastingfraude, en wegens valsheid in geschrifte. De belastingfraude betreft het niet aangeven en voldoen van kansspelbelasting. De valsheid in geschrifte betreft de ‘fake’ dienstbetrekking bij [b.v. 1] .
Ten tijde van de behandeling van deze zaak was nog geen uitspraak gedaan in het hoger beroep tegen dit vonnis.
3.6. In (afgeluisterde) telefoongesprekken tussen [naam 1] en een andere betrokkene bij de weddenschappen ( [naam 3] ) is onder meer gesproken over een belang dat belanghebbende zou hebben in het bedrijf [bedrijf 1] . In een gesprek op 5 mei 2014 heeft [naam 1] gezegd dat belanghebbende een belang had van 12% dat hij wilde verkopen en waarvoor hij 2 ton zou hebben betaald. In een gesprek op 14 juni 2014 zegt [naam 1] dat belanghebbende een weddenschap om € 200.000 heeft verloren en op 14 juli 2014 dat belanghebbende alles kwijt is, ook zijn aandelen, maar dat hij ‘280.000 rooien’ heeft gekregen. In een gesprek op 2 mei 2014 zegt [naam 1] dat belanghebbende 200 wil hebben voor de aandelen en dat “[belanghebbende] [rechtbank: belanghebbende] zou eindigen op 7 procent ”.
3.7. Belanghebbende heeft zelf op de vraag wat hij aan [naam 1] [rechtbank: [naam 1] ] heeft betaald voor de aandelen [bedrijf 1] het volgende verklaard:
En later:
3.8. In het overzichts-proces-verbaal van de FIOD staat over de aandelen [bedrijf 1] het volgende:
3.9. De inspecteur heeft over het jaar 2014 een bedrag van € 79.574 belast als inkomen uit aanmerkelijk belang in verband met de vervreemding van de aandelen [bedrijf 1] (dat bedrag staat op de verminderingsbeschikking; op de uitspraak op bezwaar staat € 80.000).
3.10. Bij de navorderingsaanslagen zijn vergrijpboeten opgelegd van 50 procent van de nagevorderde belasting wegens het opzettelijk doen van onjuiste aangiften. De boete voor het jaar 2014 is aangekondigd bij brief van 12 mei 2020. De boete voor het jaar 2015 is aangekondigd bij brief van 17 september 2021.
Standpunten van partijen
4. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij met de weddenschappen niet meer heeft verdiend dan hetgeen hij heeft aangegeven als inkomen van [b.v. 1] . De periode van 8 dagen waarmee de inspecteur rekent, is niet representatief voor het hele jaar. Bovendien zijn belanghebbendes inkomsten uit de weddenschappen ongeveer 10 procent van de totale opbrengsten en dus geen 50 procent, omdat het grootste deel van die opbrengsten toekwam aan grote wedbedrijven als [bedrijf 4] . De rol van belanghebbende was klein en ondergeschikt; hij kreeg alleen commissie van ongeveer 10 procent. Belanghebbende is een niet onverdienstelijk pokerspeler en dat verklaart zijn uitgavenpatroon dat hoger is dan verklaarbaar uit de aangegeven inkomsten.
Belanghebbende betwijfelt of het bedrijf [bedrijf 1] heeft bestaan. Hij heeft in elk geval geen inkomen uit aanmerkelijk belang genoten omdat de aandelen [bedrijf 1] zijn verkocht tegen hetzelfde bedrag als de aankoopsom. Belanghebbende was bovendien geen directeur van [bedrijf 1] . Ter zitting is daaraan toegevoegd dat onaannemelijk is dat belanghebbende ooit echt aandeelhouder in [bedrijf 1] is geweest. Ter zitting is tevens verklaard dat belanghebbende nu een woning huurt, een laag inkomen heeft en werkt als stellagebouwer.
5. De inspecteur heeft, kort weergegeven, gesteld dat de over de week van 7 tot en met 14 april 2014 gerealiseerde winst representatief is voor alle weken waarin er voetbalwedstrijden waren, zodat die winst terecht is geëxtrapoleerd naar de andere weken. Uit de door belanghebbende afgelegde verklaring volgt dat de winstverdeling bij de sms-weddenschappen 50/50 was. Daarvan moet worden uitgegaan aangezien belanghebbende zijn stelling dat hij slechts 10 procent van de winst kreeg, op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
Verder is aannemelijk dat belanghebbende meer dan 5 procent van de aandelen [bedrijf 1] had die zijn gefinancierd door [naam 1] en die belanghebbende heeft verkocht in 2014. Bij de vervreemding heeft belanghebbende de lening terugbetaald en daar bovenop € 50.000 in delen van [naam 1] ontvangen. Uit het getapte gesprek tussen [naam 1] en [naam 3] blijkt dat [naam 1] € 280.000 heeft betaald. Daarom is terecht € 80.000 als inkomen uit aanmerkelijk belang belast.
Omdat belanghebbende geen inkomsten uit de weddenschappen of inkomsten uit aanmerkelijk belang heeft aangegeven, heeft hij niet de juiste aangiften gedaan en moet de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard. De boete zijn terecht opgelegd omdat belanghebbende opzettelijk zijn inkomsten als deelnemer aan een criminele organisatie niet heeft aangegeven. Belanghebbende heeft onvoldoende aangevoerd om de boeten op grond van zijn financiële omstandigheden te verlagen, aldus nog steeds de inspecteur.
Motivering
6. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende voor beide jaren niet de vereiste aangifte IB/PVV heeft gedaan. Hij heeft in de aangiften inkomsten uit dienstbetrekking vermeld die hij niet heeft genoten, en geen inkomsten uit het organiseren van weddenschappen terwijl aannemelijk is (belanghebbende heeft dat ook erkend) dat hij zijn inkomsten daaruit heeft genoten. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, door de ‘fake’ inkomsten uit dienstbetrekking te gebruiken als ‘cover up’ voor zijn werkelijke, verzwegen inkomsten, de inspecteur opzettelijk een onjuiste voorstelling heeft gegeven van de bestanddelen van zijn belastbare inkomens. Een dergelijke ‘cover up’ rechtvaardigt op zichzelf al het oordeel dat niet de juiste aangiften zijn gedaan wat moet leiden tot omkering en verzwaring van de bewijslast omdat belanghebbende aldus bewust de inspecteur heeft misleid omtrent zijn inkomstenbronnen.
6.1. Ten overvloede voegt de rechtbank daaraan toe dat zij aannemelijk acht dat het door belanghebbende niet aangegeven inkomen uit de weddenschappen een veelvoud is van het (ten onrechte) aangegeven inkomen uit dienstbetrekking. De rechtbank acht dat aannemelijk omdat (i) de inspecteur met de bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende en [naam 1] samen weddenschappen per sms organiseerden voor een beperkte groep klanten en daarmee aanzienlijke winsten behaalden, (ii) die winsten aanzienlijk geweest moeten zijn gezien de winst van € 11.706 die in 2014 in ruim één week is behaald terwijl als onbestreden vaststaat dat die weddenschappen gedurende het gehele voetbalseizoen werden georganiseerd, (iii) uit de verklaringen van belanghebbende bij het strafrechtelijk onderzoek volgt dat die winst 50-50 tussen hem en [naam 1] werden verdeeld en de thans bij de rechtbank ingenomen stelling dat belanghebbende maar 10 procent ontving daartegenover niet geloofwaardig is en (iv) een veel hoger dan het aangegeven inkomen ook aannemelijk is door het uitgavenpatroon van belanghebbende en dan in het bijzonder de betalingen voor loonbelasting (zie 3.1), voor auto’s (zie 3.2) en de contante stortingen bij [casino] (zie 3.3). Weliswaar heeft belanghebbende gesteld dat die contante stortingen bij [casino] verdiend waren met pokeren, maar zelfs als dat zo is moet belanghebbende aanzienlijke bedragen hebben ingezet en ook die moet hij in contanten hebben gehad. Uit dit een en ander leidt de rechtbank af dat de niet aangegeven inkomsten in beide jaren zowel relatief als absoluut aanzienlijk waren.
6.2. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de bewijslast dat de navorderingsaanslagen te hoog zijn, op belanghebbende rust. Belanghebbende heeft alleen eigen verklaringen als bewijs ingebracht en daarmee heeft hij naar het oordeel van de rechtbank dat bewijs niet geleverd.
6.3. Hetgeen onder 6.2 is overwogen leidt tot het oordeel dat de navorderingsaanslagen in stand blijven, tenzij de inspecteur in redelijkheid niet tot de door hem vastgestelde inkomens kon komen. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur redelijk heeft gehandeld door voor de inkomsten uit de weddenschapen aan te sluiten bij de winst die belanghebbende, uitgaande van een verdeling van 50-50 tussen hem en [naam 1] , in de periode van 7 tot en met 14 april 2014 heeft gemaakt en dat bedrag te extrapoleren naar alle voetbalweken in 2014 en de weken in 2015 die zijn gelegen voor de datum waarop belanghebbende is gearresteerd.
6.4. De rechtbank acht het ook redelijk dat de inspecteur er van is uitgegaan dat belanghebbende, al dan niet indirect, voor ten minste 5 procent van het geplaatste kapitaal aandeelhouder was in [bedrijf 1] en dat hij inkomsten uit aanmerkelijk belang heeft genoten door de verkoop van die aandelen in 2014, hetzij doordat hij de verkoopopbrengst zelf als aandeelhouder heeft genoten, hetzij doordat die opbrengst aan hem ter beschikking is gesteld door [Ltd] waarvan hij alle aandelen hield. Belanghebbende heeft het bestaat van deze vennootschap en zijn deelname daarin erkend (zie 3.7); de rechtbank volgt daarom niet de ter zitting geponeerde stelling dat aan het bestaan ervan getwijfeld kan worden. De rechtbank acht het echter niet redelijk dat de inspecteur die inkomsten uit aanmerkelijk belang heeft vastgesteld op € 80.000. Uit het in 3.8 geciteerde deel van het overzicht-proces-verbaal van de FIOD volgt immers dat de verkoopwinst en daarmee het inkomen uit aanmerkelijk belang niet hoger zal zijn geweest dan € 50.000. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de juistheid van de bevindingen van de FIOD te twijfelen en acht het onredelijk om enkel op basis van het in 3.6 geciteerde telefoongesprek uit te gaan van een winst van € 80.000.
6.5. Uit hetgeen in 6.3 en 6.4 is overwogen volgt dat het beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2014 gegrond is en dat het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang moet worden verminderd tot € 50.000. Voor het overige blijft die aanslag in stand. De overige beroepen zijn ongegrond.
6.6. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Nu de met de belastingrentebeschikking samenhangende navorderingsaanslag over het jaar 2014 wordt verminderd, zal de rechtbank het bedrag van de belastingrente dienovereenkomstig verminderen. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen bij de overige navorderingsaanslagen.
6.7. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur heeft bewezen dat belanghebbende opzettelijk onjuiste aangiften heeft gedaan door geen inkomsten uit de weddenschappen op te geven, en dat boeten van 50% van de daarvoor nagevorderde belasting in beginsel gerechtvaardigd zijn. Uit de door belanghebbende overgelegde stukken volgt dat belanghebbende procedeert met een toevoeging en dat hij geen hoog inkomen (meer) heeft. Ter zitting is daarnaast desgevraagd toegelicht dat belanghebbende nu als zzp’er werkt in de stellagebouw. Er zijn echter geen concrete gegevens verstrekt over zijn huidige inkomen. Hetgeen is aangevoerd acht de rechtbank onvoldoende om de boeten van € 58.512 respectievelijk € 4.939 te verminderen wegens de financiële omstandigheden van belanghebbende. Gezien de omvang van de door belanghebbende verzwegen inkomsten acht de rechtbank de opgelegde boeten passend en geboden.
6.8. Tussen de data waarop de boeten zijn aangekondigd (zie 3.10) en de datum waarop deze rechtbank uitspraak doet, is meer dan 2 jaar verstreken. Wegens overschrijding van de redelijke termijn voor berechting zal de rechtbank daarom de boete over 2014 verminderen met 15 procent of € 8.777 tot € 49.735 en de boete over 2015 met 10% of € 494 tot € 4.445.
Immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
6.9. Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure.
6.10. De rechtbank merkt de zaken aan als samenhangend omdat zij betrekking hebben op dezelfde soort verzwegen inkomsten. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen over het jaar 2014 (het eerste bezwaarschrift) ontvangen op 24 juni 2020. De rechtbank doet uitspraak op 14 maart 2024. De redelijke termijn is daarmee overschreden met 21 maanden. Daarvan zijn (afgerond) 19 maanden toe te rekenen aan de inspecteur en de rest aan de rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 2.000. Daarvan komt € 1.810 voor rekening van de inspecteur en € 190 voor rekening van de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.
Conclusie en gevolgen
6.11. Het beroep betreffende de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 is gegrond. De overige beroepen zijn ongegrond. De boeten worden verminderd tot € 49.735 voor 2014 en € 4.445 voor 2015. Belanghebbende krijgt een immateriëleschadevergoeding van € 2.000.
6.12. Omdat het beroep voor het jaar 2014 gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De inspecteur heeft een kostenvergoeding van € 1.076 voor de bezwaarfase toegekend, die niet wordt betwist. Belanghebbende krijgt daarom alleen nog een vergoeding van zijn proceskosten voor de beroepsfase. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750. Omdat aan belanghebbende een toevoeging is verleend, moet de inspecteur deze vergoeding betalen aan de gemachtigde.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover het de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2014 betreft;
- vernietigt de uitspraak op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2014, behalve voor zover deze betrekking heeft op de kostenvergoeding;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2014 tot een naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 50.000 met behoud van de overige elementen van deze aanslag;
- vermindert de boeten tot € 49.735 voor het jaar 2014 en € 4.445 voor het jaar 2015.
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 1.810;
- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 190;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende van € 1.750 te betalen op een bankrekening op naam van gemachtigde; en
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier, op 14 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Metadata
Inkomstenbelasting