Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) exploiteerde vanaf 1990 samen met haar echtgenoot een zeugenbedrijf in de vorm van een maatschap. Tot het buitenvennootschappelijk vermogen van de echtgenoot behoorde het bedrijfsvastgoed waarin de onderneming van de maatschap werd uitgeoefend met financiering van de bank. Aan de financiering waren twee rentederivaten gekoppeld met een looptijd van tien jaar die zijn afgesloten op 1 januari 2009 en 1 september 2009 (de rentederivaten).

Op [datum] 2009 is de echtgenoot overleden. X heeft de onderneming als eenmanszaak voortgezet en 31 december 2010 gestaakt.

In 2020 heeft X een compensatievergoeding ontvangen voor de rentederivaten van € 299.383.

X meent dat de compensatievergoeding haar niet toekomt en daarom ten onrechte als nagekomen bate uit winst uit onderneming is aangemerkt.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant geeft X geen gelijk. Naar het oordeel van de Rechtbank dient de compensatievergoeding volledig bij X te worden belast als nagekomen bate. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet de rechthebbende is van de compensatievergoeding dan wel dat de compensatievergoeding buiten de winstsfeer dient te blijven. De Rechtbank ziet voorts geen aanleiding om rekening te houden met eventuele kosten nu X deze stelling niet heeft onderbouwd.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2020
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
18 januari 2024
Rolnummer
23/2220
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:284
NLF-nummer
NLF 2024/0331
Aflevering
6 februari 2024
bwbr0011353&artikel=3.8,bwbr0011353&artikel=3.8

Naar de bovenkant van de pagina