Samenvatting
X (bv; belanghebbende) heeft op 1 en 3 juni 2015 zonnepanelen aangegeven voor het vrije verkeer onder Taric-code 8541 4090 29 met vermelding van Taiwan als land van oorsprong en onderneming A uit Taipei City te Taiwan als verkoper.
In juli 2016 heeft de Inspecteur een controle na invoer ingesteld in verband met de vaststelling bij Uitvoeringsverordening 2016/184 en 2016/185 van het definitieve antidumpingrecht en compenserend recht bij invoer van zonnepanelen en delen daarvan uit onder andere Taiwan. Dit heeft ertoe geleid dat de aangiften zijn gecorrigeerd. Aan X is een utb uitgereikt voor een bedrag van € 49.635,51 aan compenserende en antidumpingrechten.
In geschil is of de utb terecht is uitgereikt.
Dat is volgens Rechtbank Noord-Holland en in hoger beroep Hof Amsterdam het geval.
Beide voornoemde ‘uitbreidingsverordeningen’ sluiten voor de verschuldigdheid aan bij het land van verzending (herkomst) en niet bij het land van oorsprong. Anders dan X betoogt, staat voor haar als importeur niet de mogelijkheid open om in een procedure voor de nationale rechter te bewijzen dat de ingevoerde zonnepanelen niet van Chinese oorsprong zijn, om aldus de heffing van antidumpingrechten en compenserende rechten voor zonnepanelen verzonden vanuit Taiwan te voorkomen.
X heeft de onderwerpelijke zonnepanelen betrokken van de Taiwanese onderneming A. Deze onderneming wordt met name genoemd in beide uitbreidingsverordeningen. A heeft berust in de verwerping van haar verzoek om vrijstelling, hetgeen met zich brengt dat X voor de door haar ingevoerde zonnepanelen zowel antidumpingrechten als compenserende rechten verschuldigd is.
BRON
Uitspraak van de meervoudige douanekamer op het hoger beroep van X bv, gevestigd te Z, belanghebbende, gemachtigde: mr. J.A. Biermasz (Ploum Advocaten) tegen de uitspraak van 30 juni 2020 in de zaak met de kenmerk HAA18/1762 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane , de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 28 november 2016 een uitnodiging tot betaling (utb) uitgereikt aan belanghebbende ten bedrage van € 49.635,51 aan antidumpingrechten en compenserende rechten en € 570,81 aan rente op achterstallen.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 30 maart 2018, de utb gehandhaafd.
1.3. Het daartegen ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak ongegrond verklaard.
1.4. Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 15 juli 2020 en is aangevuld bij brief van 25 september 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1. De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’).
2.2. Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3. Geschil in hoger beroep
3.1. In geschil is of de utb terecht aan belanghebbende is uitgereikt.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de naar aanleiding van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.
4. Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
5. Juridisch kader
Antidumpingrechten
5.1. Uitvoeringsverordening (EU) 1238/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China (hierna: Verordening 1238/2013) bepaalt in artikel 1, lid 1:
“1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op fotovoltaïsche modules of panelen van kristallijn silicium en in dergelijke modules en panelen gebruikte cellen (…) van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China, (…).”
5.2. Uitvoeringsverordening (EU) 2015/833 van de Commissie van 28 mei 2015 tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013 van de Raad ingestelde antidumpingmaatregelen ten aanzien van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China, door de invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen) verzonden uit Maleisië en Taiwan , al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië en Taiwan , en tot onderwerping van deze invoer aan registratie (hierna: Verordening 2015/833) bepaalt in artikel 2, eerste alinea:
5.3. Uitvoeringsverordening (EU) 2016/185 van de Commissie van 11 februari 2016 tot uitbreiding van het bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013 van de Raad ingestelde definitieve antidumpingrecht op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China, tot fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen) verzonden uit Maleisië en Taiwan , al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië en Taiwan (hierna: Verordening 2016/185) bepaalt in artikel 1, lid 1 en lid 3 het volgende:
Compenserende rechten
5.4. Uitvoeringsverordening (EU) 1239/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China (hierna: Verordening 1239/2013) bepaalt in artikel 1, lid 1:
“Er wordt een definitief compenserend recht ingesteld op de invoer van fotovoltaïsche modules of panelen van kristallijn silicium en in dergelijke modules of panelen gebruikte cellen (…) van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China (…).
5.5. Uitvoeringsverordening (EU) 2015/832 van de Commissie van 28 mei 2015 tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2013 van de Raad ingestelde compenserende maatregelen ten aanzien van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China, door de invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen) verzonden uit Maleisië en Taiwan , al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië en Taiwan , en tot onderwerping van deze invoer aan registratie (hierna: Verordening 2015/832) bepaalt in artikel 2, eerste alinea:
5.6. Uitvoeringsverordening (EU) 2016/184 van de Commissie van 11 februari 2016 tot uitbreiding van het bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2013 van de Raad ingestelde definitieve compenserende recht op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China, tot fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen) verzonden uit Maleisië en Taiwan , al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië en Taiwan (hierna: Verordening 2016/184) bepaalt in artikel 1, lid 1 en lid 3 het volgende:
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Belanghebbende betoogt in hoger beroep dat de verordeningen 2016/184 en 2016/185 (zie 5.6 en 5.3) weliswaar bepalen dat (respectievelijk) compenserende rechten en antidumpingrechten verschuldigd zijn voor zonnepanelen verzonden vanuit Taiwan , maar dat van de heffing van deze rechten dient te worden afgezien indien de importeur het bewijs levert dat de zonnepanelen niet van Chinese oorsprong zijn. Nu, naar belanghebbende stelt, in rechte vaststaat dat de door haar ingevoerde zonnepanelen van Taiwanese oorsprong zijn, is zij daarom geen antidumpingrechten en compenserende rechten verschuldigd.
De inspecteur heeft betwist dat van de heffing van genoemde rechten dient te worden afgezien indien het bewijs wordt geleverd dat de zonnepanelen niet van Chinese oorsprong zijn. Ook heeft de inspecteur betwist dat de zonnepanelen van Taiwanese oorsprong zijn. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
6.2.1. Bij Verordening 2015/833 (zie 5.2) heeft de Europese Commissie een onderzoek geopend naar de mogelijke ontwijking van de bij Verordening 1238/2013 (zie 5.1) ingestelde antidumpingmaatregelen, ten aanzien van zonnepanelen van Chinese oorsprong, door de invoer van zonnepanelen verzonden uit Maleisië en Taiwan , al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië en Taiwan . Dit onderzoek heeft geresulteerd in Verordening 2016/185, tot uitbreiding van het bij Verordening 1238/2013 ingestelde definitieve antidumpingrecht op zonnepanelen van Chinese oorsprong tot zonnepanelen verzonden uit Maleisië en Taiwan , al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië en Taiwan .
6.2.2. Bij Verordening 2015/832 (zie 5.5) heeft de Europese Commissie een onderzoek geopend naar de mogelijke ontwijking van de bij Verordening 1239/2013 (zie 5.4) ingestelde compenserende maatregelen ten aanzien van zonnepanelen van Chinese oorsprong, door de invoer van zonnepanelen verzonden uit Maleisië en Taiwan , al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië en Taiwan . Dit onderzoek heeft geresulteerd in Verordening 2016/184, tot uitbreiding van het bij Verordening 1239/2013 van de Raad ingestelde definitieve compenserende recht op zonnepanelen van Chinese oorsprong tot zonnepanelen verzonden uit Maleisië en Taiwan , al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië en Taiwan .
6.3. Voornoemde “uitbreidingsverordeningen” 2016/185 en 2016/184 vinden hun rechtsgrond in artikel 13 van de (toenmalige) Verordening (EG) 1225/2009, betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap, en artikel 23 van de (toenmalige) Verordening (EG) 597/2009, betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn, welke laatstgenoemde verordeningen veelal worden aangeduid als de “basisverordening” inzake antidumpingmaatregelen, respectievelijk compenserende maatregelen.
6.4. Beide uitbreidingsverordeningen sluiten voor de verschuldigdheid aan bij het land van verzending (herkomst) en niet bij het land van oorsprong. Anders dan belanghebbende betoogt, staat voor haar als importeur niet de mogelijkheid open om in een procedure voor de nationale rechter te bewijzen dat de ingevoerde zonnepanelen niet van Chinese oorsprong zijn, om aldus de heffing van antidumpingrechten en compenserende rechten voor zonnepanelen verzonden vanuit Taiwan te voorkomen. Dit volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 10 november 2017, nr. 15/04667, ECLI:NL:HR:2017:2820, r.o. 2.5.9, slotalinea, waarin de Hoge Raad het volgende heeft geoordeeld:
Het lijdt geen twijfel dat hetzelfde heeft te gelden voor de compenserende rechten, nu het bepaalde in artikel 23 van Verordening 597/2009 grotendeels overeenkomt met het bepaalde in artikel 13 van voornoemde Verordening 1225/2009.
6.5. Belanghebbende heeft de onderwerpelijke zonnepanelen betrokken van de Taiwanese onderneming [onderneming 1] Co . Ltd . Deze onderneming wordt met name genoemd in beide uitbreidingsverordeningen, in punt 10 van de preambule. Dit punt 10 luidt, voor zover hier van belang:
Slotsom
6.6. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
7. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.
8. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter van de douanekamer, H.E. Kostense en C.J. Hummel, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen als griffier. De beslissing is op 29 maart 2022 in het openbaar uitgesproken.