Samenvatting
X (bv; belanghebbende) heeft telefoons verkocht. Telecomproviders hebben X daarvoor een vergoeding betaald.
Bij Rechtbank Den Haag was in geschil of de Inspecteur de verschuldigde omzetbelasting niet bij X maar bij de providers had moeten naheffen.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de door X als vrijgestelde, dan wel verlegde omzet aangegeven bedragen terecht zijn gecorrigeerd en dat de daarover verschuldigde omzetbelasting terecht van haar is nageheven.
X stelt in hoger beroep dat de gecorrigeerde omzetbelasting onjuist is berekend. De nageheven omzetbelasting is berekend door de aangegeven omzet met 21% te vermenigvuldigen terwijl de aangegeven omzet geacht moet worden inclusief omzetbelasting te zijn. De Inspecteur heeft zich in hoger beroep aangesloten bij dit standpunt van X en heeft berekend dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd met een bedrag van € 20.597.
X is akkoord met de vermindering van de naheffingsaanslag. Hof Den Haag beslist dienovereenkomstig.
BRON
Uitspraak van 13 april 2023 in het geding tussen:
X bv te Z, belanghebbende, (gemachtigde: L.K. Tsui)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur, (vertegenwoordiger: …) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 10 mei 2022, nr. SGR20/6185 tot en met SGR20/6188.
Procesverloop
1.1.1. Belanghebbende heeft voor het eerste, tweede en derde kwartaal van 2018 verzocht om teruggaaf van omzetbelasting van respectievelijk € 19.470 (eerste kwartaal 2018), € 6.599 (tweede kwartaal 2018) en € 11.495.
1.1.2. De Inspecteur heeft bij afzonderlijke beschikkingen van 8 maart 2019 de teruggaaf voor het eerste en derde kwartaal 2018 geweigerd en het verzoek om teruggaaf voor het tweede kwartaal 2018 verleend.
1.1.3. Aan belanghebbende is met dagtekening 28 maart 2019 een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2017 tot en met 30 september 2018 van € 87.714 opgelegd.
1.2. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de teruggaafbeschikkingen gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 354. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 548. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 9 maart 2023, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van belanghebbende, zaaknummer BK-22/00572, betreffende een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 februari 2013 tot en met 31 december 2014.
Feiten
2.1. Belanghebbende is ondernemer voor de omzetbelasting. De activiteiten van belanghebbende bestaan uit:
- het bemiddelen bij en het afsluiten van contracten tussen klanten en providers van telecomdiensten (de providers);
- verkoop van mobiele telefoons, tablets, laptops en accessoires.
2.2. De mobiele telefoons worden door belanghebbende ingekocht en geleverd aan de klanten. Kopieën van inkoopfacturen behoren tot de stukken van het geding. De klanten kopen deze mobiele telefoons op afbetaling. Zij betalen daarvoor iedere maand een bedrag aan de provider, naast de kosten van het door hen afgesloten abonnement voor telecomdiensten.
2.3. Belanghebbende ontvangt van de providers commissie voor de door haar afgesloten contracten. Daarnaast ontvangt zij van de providers bedragen onder de vermelding “toestelkrediet” (het toestelkrediet). Deze bedragen komen overeen met het totaalbedrag dat de klant uiteindelijk aan de provider betaalt voor het mobiele telefoontoestel. De commissie en het toestelkrediet is door middel van “self-billing” door de providers gefactureerd. Op deze facturen wordt ter zake van het toestelkrediet geen omzetbelasting in rekening gebracht.
2.4. Belanghebbende heeft in de aangiften omzetbelasting voor het tweede en het derde kwartaal van 2017 en het eerste en derde kwartaal van 2018 het toestelkrediet aangegeven als vrijgestelde omzet. In de aangifte voor het vierde kwartaal van 2017 heeft zij het toestelkrediet aangegeven als verlegde omzet. De aangiften voor het tweede kwartaal 2017 tot en met het derde kwartaal 2018 resulteren allemaal in een verzoek om teruggaaf. Het gaat om de volgende bedragen:
Vrijgestelde/verlegde omzet |
per saldo teruggevraagde omzetbelasting |
|
2e kwartaal 2017 |
€ 96.324 |
-/- € 11.139 |
3e kwartaal 2017 |
€ 120.154 |
-/- € 18.990 |
4e kwartaal 2017 |
€ 134.592 |
-/- € 22.460 |
1e kwartaal 2018 |
€ 141.326 |
-/- € 19.470 |
2e kwartaal 2018 |
geen |
-/- € 6.599 |
3e kwartaal 2018 |
€ 72.751 |
-/- € 11.495 |
2.5. Op 14 augustus 2018 is aangekondigd dat bij belanghebbende een boekenonderzoek zal worden ingesteld over het eerste kwartaal van 2018. Onderzocht is of belanghebbende het juiste omzetbelastingtarief heeft toegepast en de juistheid van de door haar in aftrek gebrachte omzetbelasting. De controleambtenaar heeft in overleg met de adviseur van belanghebbende het onderzoek uitgebreid met het tweede tot en met vierde kwartaal van 2017 en het tweede en derde kwartaal van 2018. Voor deze tijdvakken is alleen de vrijgestelde omzet beoordeeld.
In verband met het boekenonderzoek zijn de door belanghebbende ingediende aangiften omzetbelasting voor het eerste, tweede en derde kwartaal van 2018 aangehouden.
2.6. De bevindingen uit het boekenonderzoek zijn neergelegd in een controlerapport met dagtekening 30 januari 2019. De controleambtenaar heeft geconcludeerd dat het toestelkrediet geen betrekking heeft op vrijgestelde bemiddeling bij kredietverlening maar op de verkoop van telefoons op afbetaling.
2.7.Naar a anleiding van het boekenonderzoek is aan belanghebbende de naheffingsaanslag opgelegd en zijn de verzoeken om teruggaaf voor het eerste en derde kwartaal van 2018 geweigerd.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1. In geschil is of de naheffingsaanslag naar het juiste bedrag is opgelegd.
4.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de naheffingsaanslag en concludeert tot vermindering van de naheffingsaanslag met een bedrag van € 20.597.
4.3. De Inspecteur concludeert ook tot een vermindering van de naheffingsaanslag met een bedrag van € 20.597 en dus tot gegrondverklaring van het hoger beroep.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1. Belanghebbende heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de gecorrigeerde omzetbelasting die heeft geleid tot de naheffingsaanslag onjuist is berekend. De nageheven omzetbelasting is berekend door de door belanghebbende aangegeven omzet met 21% te vermenigvuldigen terwijl de aangegeven omzet geacht moet worden inclusief omzetbelasting te zijn.
5.2. De Inspecteur heeft zich in hoger beroep aangesloten bij dit standpunt van belanghebbende en heeft berekend dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd met een bedrag van € 20.597.
5.3. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende verklaard akkoord te zijn met voormelde vermindering van de naheffingsaanslag. Verder heeft (de gemachtigde van) belanghebbende ter zitting ingestemd met het standpunt van de Inspecteur om hem niet te veroordelen in de proceskosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in hoger beroep en de vergoeding van het griffierecht in hoger beroep omdat hij voorafgaand aan het indienen van het hoger beroep al had aangegeven de naheffingsaanslag met eerdergenoemd bedrag te willen verminderen.
5.4. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
5.5. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft belanghebbende geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Aangezien de naheffingsaanslag wordt verminderd, zal het Hof de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig verminderen.
Slotsom
5.6. Het hoger beroep is gegrond.
Proceskosten en griffierecht
6. Het Hof ziet, mede gelet op hetgeen is overwogen in 5.3, geen aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten of hem te gelasten het voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden aan belanghebbende.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, behalve beslissing over de naheffingsaanslag;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op de naheffingsaanslag;
- vermindert de naheffingsaanslag met een bedrag van € 20.597;
- vermindert de belastingrente dienovereenkomstig.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, W.M.G. Visser en J.B.O. Bijl, in tegenwoordigheid van de griffier R. Wijkstra. De beslissing is op 13 april 2023 in het openbaar uitgesproken.