Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2018 in de zaak tussen
eiser, te woonplaats, eiser
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven, verweerder (gemachtigde: L.J. Boone).
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser op 28 oktober 2017 een naheffingsaanslag parkeerbelasting (met aanslagnummer [aanslagnummer] ) opgelegd ter hoogte van € 62,30, bestaande uit € 2,30 parkeerbelasting en € 60,- kosten naheffing.
Bij uitspraak op bezwaar van 13 november 2017 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2018. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Feiten De auto van eiser met het kentekennummer [kenteken] stond op 20 oktober 2017 omstreeks 10:01 uur geparkeerd op een openbare parkeerplaats aan de Paradijslaan te Eindhoven. Deze parkeerplaats is op grond van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelasting gemeente Eindhoven 2017 (Verordening), in samenhang met het Aanpassing aanwijsbesluit en uitwerkingsbesluit parkeren juli 2017 aangewezen als plaats waar parkeerbelasting wordt geheven. Een parkeercontroleur van de gemeente Eindhoven heeft op dit tijdstip geconstateerd dat in de auto van eiser geen geldig parkeerkaartje aanwezig was. Hij heeft daarop de naheffingsaanslag opgelegd.
Ten name van [eiser] (werkzaam voor Koninklijke KPN N.V.), is voor het verrichten van uitvoerende en controlerende werkzaamheden op het gebied van openbare nutsvoorzieningen een ontheffing verleend van het Wegenverkeersreglement en vrijstelling van de bepalingen van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV). Deze ontheffing lag ten tijde van de controle in de auto met het kenteken [kenteken] .
Geschil en beoordeling
1. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat op de betreffende plaats is aangewezen als plaats waar parkeerbelasting wordt geheven.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag niet terecht is opgelegd, omdat er een ontheffing voor parkeren in zijn auto lag. Deze ontheffing was volgens eiser geldig op de betreffende plek, nu in de ontheffing niet staat vermeld dat deze in een situatie van betaald parkeren niet zou gelden. Indien de ontheffing in deze situatie niet zou gelden, zou hij zijn werkzaamheden niet kunnen verrichten binnen de ring van Eindhoven.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een RVV ontheffing geen vrijstelling inhoudt van de verplichting om parkeerbelasting te betalen.
4. De rechtbank overweegt, in navolging van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 maart 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:1767), dat een RVV ontheffing uitsluitend voorziet in een vrijstelling van een aantal bepalingen van het RVV. In artikel 87 RVV zijn de artikelen opgesomd waarop een ontheffing betrekking kan hebben. Zo kan een RVV-ontheffing onder andere voorzien in een ontheffing om op een bepaalde plaats een voertuig te parkeren terwijl dat zonder ontheffing verboden zou zijn, maar de RVV voorziet niet in een vrijstelling van de verplichting om parkeerbelasting te betalen. Een eventuele ontheffing kan in dit geval dus niet afdoen aan de verschuldigdheid van parkeerbelasting.
5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de naheffingsaanslag parkeerbelasting van 20 oktober 2017 bij de uitspraak op bezwaar terecht heeft gehandhaafd.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Heer Schotman, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.I. van Eijs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2018.