Direct naar content gaan

Samenvatting

Vader en moeder (gehuwd; hierna: ouders) willen samen met hun twee zonen een gebouw kopen om in te gaan wonen. In het gebouw komen drie woonruimten, één voor de ouders en de zonen krijgen ook elk één woonruimte. De ouders worden voor 50% eigenaar, zoon 1 voor 25% en zoon 2 ook voor 25%.

Ze schrijven zich in bij de Basisregistratie Personen op het adres van het gebouw. Het gebouw wordt niet kadastraal gesplitst in zelfstandige woonruimten.

Uitgangspunt is dat er tussen de zonen geen sprake is van geregistreerd partnerschap, een notarieel samenlevingscontract of een aanmelding als elkaars partner voor de toepassing van een pensioenregeling. Ook voeren zij geen gezamenlijke huishouding met elkaar of met de ouders.

Vraag

Ontstaat voor de zonen fiscaal partnerschap op grond van artikel 1.2, lid 1, aanhef en onderdeel d, Wet IB 2001?

Antwoord

Wanneer de woonruimten als zelfstandige woonruimten kunnen worden aangemerkt, ontstaat er geen fiscaal partnerschap tussen de zonen. Ze zijn dan allebei eigenaar van een andere woning. Andersom geldt dat als geen sprake is van zelfstandige woonruimten fiscaal partnerschap ontstaat als de zonen staan ingeschreven op hetzelfde woonadres in de Basisregistratie Personen. Er is voldaan aan de vereisten van artikel 1.2, lid 1, aanhef en onderdeel d, Wet IB 2001, omdat zij dan mede-eigenaar zijn van dezelfde woning, die hun als hoofdverblijf ter beschikking staat.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2024 e.v.
Instantie
Belastingdienst
Datum instantie
3 mei 2024
Rolnummer
KG:202:2024:14
NLF-nummer
NLF 2024/1141
Aflevering
14 mei 2024
bwbr0002320&artikel=5a,bwbr0002320&artikel=5a,bwbr0011353&artikel=1.2,bwbr0011353&artikel=1.2

Naar de bovenkant van de pagina