Direct naar content gaan

Samenvatting

De vader van X (belanghebbende) is enig aandeelhouder van Holding. Holding heeft in 2008 een lening verstrekt aan een bv waarvan X enig aandeelhouder is. Dit is een onzakelijke lening. De bv heeft het geleende bedrag doorgeleend aan een dochtermaatschappij waarvan de aandelen werden gehouden door de bv en twee andere bv’s waarvan alle aandelen in handen waren van de broer respectievelijk de zus van X. In 2009 heeft Holding de vordering van de bv op de dochtermaatschappij overgenomen. In 2014 heeft zij de daartegenover staande schuld van de dochtermaatschappij kwijtgescholden.

Volgens de Inspecteur heeft met het verstrekken van de lening een schenking plaatsgevonden onder de opschortende voorwaarde dat het debiteurenrisico van de onzakelijke lening zich manifesteert. Dat is volgens de Inspecteur bij de kwijtschelding in 2014 het geval. De Inspecteur heeft daarom voor het jaar 2014 een aanslag in de schenkbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging van € 346.101, de hoofdsom van het in 2008 geleende bedrag.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft het standpunt van de Inspecteur verworpen. Het heeft daartoe geoordeeld dat de schenking volgens het civiele recht, en daarmee volgens de SW 1956, heeft plaatsgevonden in 2008, toen artikel 1, lid 9, SW 1956 nog niet in werking was getreden. De kwijtschelding heeft voorts plaatsgevonden bijna zeven jaar na het verstrekken van de lening. Volgens het Hof heeft de Inspecteur onvoldoende onderbouwd welke feiten en omstandigheden meebrengen dat sprake is van een opschortende voorwaarde.

Zowel de staatssecretaris als X hebben cassatieberoep ingesteld.

Het cassatieberoep van X wordt niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig is ingediend.

De staatssecretaris betoogt onder meer dat het Hof ten onrechte is voorbijgegaan aan het bepaalde in artikel 1, lid 9, SW 1956, aangezien de Inspecteur zich op het standpunt stelde dat het belastbare feit zich na 1 januari 2010 heeft voorgedaan. Dit middel is terecht voorgesteld, maar leidt niet tot vernietiging van de uitspraak.

Het Hof is er terecht van uitgegaan dat het verstrekken van een onzakelijke lening niet reeds naar zijn aard meebrengt dat daarmee een gift van het bedrag van de hoofdsom plaatsvindt, ook niet een gift onder de opschortende voorwaarde dat het debiteurenrisico zich verwezenlijkt. Voorts faalt de klacht dat het Hof heeft miskend dat een opschortende voorwaarde stilzwijgend kan worden overeengekomen.

De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de staatssecretaris ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Schenk- en erfbelasting
Belastingtijdvak
2014
Instantie
HR
Datum instantie
5 april 2024
Rolnummer
22/03175
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:518
Auteur(s)
drs. N.M. Ligthart
Maarschalk|Ligthart Accountants & Belastingadviseurs
NLF-nummer
NLF 2024/0897
Aflevering
16 april 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6344
bwbr0002226&artikel=1,bwbr0002226&artikel=1,bwbr0002226&artikel=21,bwbr0002226&artikel=21

Naar de bovenkant van de pagina