Direct naar content gaan

Samenvatting

Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft aan de Hoge Raad prejudiciële vragen gesteld over de bijzondere regeling van de naheffing van MRB van ingezetenen die in Nederland feitelijk beschikken over een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig. Vier vragen zijn gelijk aan de vragen die zijn gesteld in een zaak waarin A-G Wattel eveneens heeft geconcludeerd (18/02986, ECLI:NL:PHR:2018:1346).

In de onderhavige zaak heeft de Rechtbank nog een extra vraag over overgangsrecht gesteld.

De betreffende vraag stelt aan de orde of in de grondslag voor de verzuimboete ook mag worden betrokken nageheven belasting die is berekend over de periode vóór 30 december 2012, nu tot de wetswijziging bij Belastingplan 2014 die periode buiten de naheffingsberekening en dus ook buiten de boetegrondslag bleef.

A-G Wattel meent met de Rechtbank en de staatssecretaris dat die vraag bevestigend kan worden beantwoord omdat de belanghebbende kon voorzien dat als het naheffingsfeit (gebruik van de weg met een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig waarvoor geen MRB is betaald) zich na 1 januari 2014 zou voordoen, zowel het na te heffen bedrag als de boete hoger zou kunnen uitvallen dan daarvóór. Hij had de hogere boete kunnen voorkomen door geen gebruik (meer) van de weg te maken.

Metadata

Rubriek(en)
Autobelastingen
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
1 januari 2012 t/m 11 mei 2016
Instantie
A-G
Datum instantie
15 november 2018
Rolnummer
18/02987
ECLI
ECLI:NL:PHR:2018:1289
Auteur(s)
mr. H.A. Elbert
Elbert Fiscaal
NLF-nummer
NLF 2019/0082
Aflevering
10 januari 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2116
bwbr0006324&artikel=34,bwbr0006324&artikel=34

Naar de bovenkant van de pagina