Direct naar content gaan

Samenvatting

Mevrouw A heeft haar appartement (hierna: de woning) op 9 april 2019 geschonken aan haar zoon. De woning had op 1 januari 2018 een WOZ-waarde van € 325.000. Voor de schenking is aangifte schenkbelasting gedaan. Ten tijde van de schenking werd de woning reeds bewoond door haar zoon en diens partner (X; belanghebbende). Vervolgens is mevrouw A op [datum 1] 2019 overleden. Haar enig erfgenaam is haar zoon (erflater). Op [datum 2] 2020 is erflater overleden. X is zijn enig erfgenaam.

De Inspecteur heeft ten name van erflater een aanslag schenkbelasting opgelegd tot een te betalen bedrag van € 45.049 ter zake van de verkrijging van een woning.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de aanslag schenkbelasting terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd.

In dit geval staat vast dat de begiftigde van de schenking (erflater) samen met zijn partner (X) ten tijde van de schenking in de woning woonde. Ook als die bewoning ten tijde van de schenking kwalificeerde als verhuur als bedoeld in artikel 21, lid 8, SW 1956 is van een waardedrukkende invloed van de verhuur op de schenking geen sprake. Omdat de huurder in dat geval eveneens de begiftigde is, doet de uitzonderingssituatie als bedoeld in de laatste volzin van dat artikellid zich dan namelijk voor. Dat betekent dat de Inspecteur terecht met de leegwaarderatio geen rekening heeft gehouden.

Het beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Schenk- en erfbelasting
Belastingtijdvak
2019
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
24 januari 2024
Rolnummer
22/3585
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:342
NLF-nummer
NLF 2024/0408
Aflevering
13 februari 2024
bwbr0002226&artikel=21&lid=8,bwbr0002226&artikel=21&lid=8

Naar de bovenkant van de pagina