Levering telefoon en verschaffen toestelkrediet zijn zelfstandige prestaties
Rechtbank Den Haag, 24 mei 2022
Samenvatting
Tot de activiteiten van fiscale eenheid X (belanghebbende) behoort de verkoop van telefoonabonnementen. Bij het afsluiten van een abonnement kan de afnemer een mobiel telefoontoestel van X kopen, maar hij is daartoe niet verplicht. Indien de afnemer ook een toestel koopt, kan hij ervoor kiezen om daarvoor een lening aan te gaan (het toestelkrediet). Het toestelkrediet moet gedurende de contractduur van het abonnement in maandelijkse termijnen worden afgelost.
X stelt dat zij op grond van artikel 29 Wet OB 1968 recht heeft op teruggaaf, omdat zij de omzetbelasting heeft voldaan over de volledige prijs van de toestellen, terwijl die toestellen deels onbetaald zijn gebleven omdat de aflossingstermijnen niet zijn betaald. Voorts stelt X dat zij te veel omzetbelasting op aangifte heeft voldaan omdat zij één samengestelde prestatie verricht waarvan de levering van de telefoon deel uitmaakt en de telecomdienst het overheersende element is (eenheid van prestatie).
Rechtbank Den Haag geeft X geen gelijk.
Naar het oordeel van de Rechtbank vormen de levering van het toestel en het verschaffen van toestelkrediet voor de heffing van omzetbelasting zelfstandige prestaties. Nu het toestel bij aflevering aan de afnemer in onvoorwaardelijke eigendom wordt overgedragen is op dat moment sprake van een levering en is X op dat moment omzetbelasting over de koopprijs van het toestel verschuldigd. Of de afnemer aan zijn verplichting tot aflossing van het toestelkrediet voldoet, is daarbij niet van belang. Het uitblijven van betaling van een aflossingstermijn kan niet gelijk worden gesteld aan het (gedeeltelijk) niet betalen van de koopprijs als bedoeld in artikel 29 Wet OB 1968.
Het beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de meervoudige kamer van 24 mei 2022 in de zaken tussen
eiseres 1 bv, eiseres 2cs, te Den Haag, eiseres (gemachtigde: mr. M. Morawski),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder,
en
de Staat der Nederlanden, de Minister voor Rechtsbescherming, de Staat.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres over de tijdvakken 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 (Q1) en 1 juli 2018 tot en met 30 september 2018 (Q3) naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd (de naheffingsaanslagen). Daarbij zijn verzuimboetes (de boetebeschikkingen) opgelegd en is belastingrente in rekening gebracht.
Eiseres heeft voor het tijdvak van 1 oktober 2018 tot en met 31 december 2018 (Q4) op aangifte omzetbelasting voldaan (de voldoening op aangifte).
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen gehandhaafd, de boetebeschikkingen vernietigd en het bezwaar tegen de voldoening op aangifte ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Met betrekking tot een aantal bijlagen bij het verweerschrift is door verweerder een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit verzoek om geheimhouding is door de geheimhoudingskamer van de rechtbank bij beslissing van 8 maart 2021 gehonoreerd.
Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2022.
Namens eiseres zijn verschenen mr. [A] en [B] , bijgestaan door de gemachtigde, mr. [C] , mr. [D] , mr. [E] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [F] , mr. [G] , en [H] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting waartoe onder meer [eiseres 1] B.V. ( [eiseres 1] ) en [eiseres 2] B.V. ( [eiseres 2] BV) behoren. Alle aandelen in [eiseres 1] en [eiseres 2] BV worden gehouden door [eiseres 1] Holding B.V (Holding BV). [eiseres 2] BV beschikt over een vergunning voor het verstrekken van consumentenkrediet.
2. Tot de activiteiten van eiseres behoort de verkoop van telefoonabonnementen door [eiseres 1] . Bij het afsluiten van een abonnement kan de afnemer een mobiel telefoontoestel van eiseres kopen, maar hij is daartoe niet verplicht. Indien de afnemer ook een toestel koopt, kan hij ervoor kiezen om daarvoor een lening aan te gaan bij [eiseres 2] BV (het toestelkrediet). Het toestelkrediet moet gedurende de contractduur van het abonnement in maandelijkse termijnen worden afgelost.
3. Een afnemer die kiest voor een abonnement in combinatie met een toestelkrediet, sluit met [eiseres 1] een overeenkomst voor het abonnement en met [eiseres 2] BV een overeenkomst voor het toestelkrediet. Deze overeenkomsten zijn vervat in één document waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:
4. In de Toestelkredietvoorwaarden is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
(…)
De Toestelkredietovereenkomst wordt gesloten naast en los van het Abonnement op basis waarvan [bedrijfsnaam] haar (Aanvullende) Diensten zoals bellen en internet levert en waarop de Algemene Voorwaarden [ [eiseres 1] ] Abonnee Consument van toepassing zijn (“abonneevoorwaarden”).
(…)
3. Totstandkoming Toestelkredietovereenkomst
De Toestelkredietovereenkomst komt tegelijkertijd met het Abonnement tot stand, op het moment dat [bedrijfsnaam] de aanvraag heeft aanvaard. Het (digitale) aanvraagformulier dient correct te zijn ingevuld.
4 Duur Toestelkredietovereenkomst
De Toestelkredietovereenkomst wordt aangegaan voor een contractperiode van 12 of 24 maanden en heeft dezelfde duur als het Abonnement. De Toestelkredietovereenkomst eindigt van rechtswege zodra de Klant alle aan [bedrijfsnaam] uit hoofde van de Toestelkredietovereenkomst verschuldigde maandelijkse betalingen toestelkrediet heeft gedaan.
(…)
5 Betaling toestelkrediet
(…) De maandelijkse betalingen toestelkrediet staan los van de uit hoofde van het Abonnement verschuldigde Gebruikskosten. De eerste periodieke betaling toestelkrediet voor het Toestel wordt bij aanvang van de Toestelkredietovereenkomst de Klant gefactureerd en (…) gedurende de overeengekomen periode (…) in termijnen bij de Klant in rekening gebracht via de periodieke factuur als bedoeld in de abonneevoorwaarden.
(…)
6 Vervroegde opeisbaarheid/onmiddellijke opeisbaarheid
Het totale openstaande bedrag is direct opeisbaar indien:
a. De Klant na schriftelijke ingebrekestelling gedurende tenminste twee maanden nalatig blijft met het betalen van de maandelijkse betalingen toestelkrediet;
(…)
7 Betaling
5. [eiseres 2] BV en [eiseres 1] hebben een “Outsourcing Agreement” gesloten. Op grond hiervan zorgt [eiseres 1] ten behoeve van [eiseres 2] BV onder meer voor:
6. [eiseres 1] reikt bij het afsluiten van de onder 3 genoemde overeenkomsten aan de afnemer een factuur uit voor de levering van de telefoon en eiseres voldoet op haar aangiften over het desbetreffende tijdvak de ter zake van die levering verschuldigde omzetbelasting. In het geval een toestel (deels) is gefinancierd met een toestelkredietovereenkomst met [eiseres 2] BV, wordt het bedrag van dit krediet op de factuur als betaling vermeld. Op de factuur staat verder dat de maandelijkse aflossingen van de toestelkredietovereenkomst in rekening zullen worden gebracht op de maandelijkse factuur. De aflossingstermijnen van het overeengekomen toestelkrediet worden dus maandelijks tezamen met de abonnementskosten gefactureerd.
7. Een deel van de afnemers betaalt (een deel van) de maandelijkse termijnen van het toestelkrediet niet. De volgens eiseres hiermee gemoeide bedragen heeft zij op haar aangiften voor Q1 (een omzetbelastingbedrag van € 49.863) en voor Q3 (een omzetbelastingbedrag van € 72.218) in mindering gebracht. Voor Q4 heeft eiseres in bezwaar in dit verband verzocht om teruggaaf van een bedrag van € 32.278.
8. De naheffingsaanslagen zien op de bedragen die eiseres in haar aangiften omzetbelasting voor Q1 en Q3 in verband met het niet-betalen van het toestelkrediet heeft afgetrokken (€ 49.863 respectievelijk € 72.218). De daarover in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 216 respectievelijk € 312. Eiseres heeft voor Q4 naast het onder 7 vermelde bedrag van € 32.278 in bezwaar tevens verzocht om teruggaaf van een bedrag van € 29.702.542 omdat zij van mening is dat zij ten onrechte de omzetbelasting die betrekking heeft op de levering van de telefoons direct volledig op haar aangiften heeft voldaan.
Geschil
9. In geschil is of in verband met de niet-betaalde termijnen van het toestelkrediet recht bestaat op teruggaaf van omzetbelasting. Verder is voor Q4 in geschil of eiseres te veel omzetbelasting op aangifte heeft voldaan omdat zij de omzetbelasting ter zake van de levering van de telefoons direct volledig op aangifte heeft voldaan in plaats van aan te sluiten bij de maandelijkse betalingen door de afnemer.
10. Volgens eiseres heeft zij op grond van artikel 29 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet) recht op teruggaaf, omdat zij de omzetbelasting heeft voldaan over de volledige prijs van de toestellen, terwijl die toestellen deels onbetaald zijn gebleven omdat de aflossingstermijnen niet zijn betaald. Voor Q4 heeft eiseres aangevoerd dat zij te veel omzetbelasting op aangifte heeft voldaan omdat zij één samengestelde prestatie verricht waarvan de levering van de telefoon deel uitmaakt en de telecomdienst het overheersende element is (eenheid van prestatie). De voldoening op aangifte ter zake van de levering van de telefoons had daarom steeds pas moeten plaatsvinden over het bedrag van de aflossing in het tijdvak waarin die aflossing plaatsvindt. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat wanneer de rechtbank haar in haar betoog over de eenheid van prestatie volgt, de naheffingsaanslagen zouden moeten worden vernietigd omdat zij dan ook over die tijdvakken te veel belasting op aangiften heeft voldaan.
11. Verweerder stelt dat eiseres geen recht heeft op teruggaaf op grond van artikel 29 van de Wet. Daartoe voert verweerder aan dat geen sprake is van het (gedeeltelijk) niet-betalen van de vergoeding voor de levering van de toestellen door [eiseres 1] , maar van het niet nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit de door [eiseres 2] BV met de afnemers gesloten toestelkredietovereenkomsten. Volgens verweerder verricht eiseres drie afzonderlijke prestaties aan haar afnemer, enerzijds de belaste levering van een telefoon en een abonnement en anderzijds de vrijgestelde verstrekking van toestelkrediet.
Beoordeling van het geschil
12. Artikel 3, eerste lid, van de Wet luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
13. Artikel 13 van de Wet luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
14. Artikel 29, eerste lid, van de Wet luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Eenheid van prestatie
15. Aangezien het standpunt van eiseres over de eenheid van prestatie het meest verstrekkend is, zal de rechtbank eerst beoordelen of de abonnementsdiensten, de levering van het toestel en de verschaffing van toestelkrediet voor de heffing van omzetbelasting als zelfstandige prestaties moeten worden aangemerkt, of dat zij, zoals eiseres stelt, gezamenlijk één telecomdienst vormen. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in zijn arrest van 8 december 2016, Stock 94 Szolgáltató Zrt., C-208/15, ECLI:EU:C:2016:936, over zelfstandige prestaties en ondeelbare prestaties het volgende overwogen:
16. De vraag of sprake is van één ondeelbare prestatie moet worden beoordeeld vanuit de positie van de afnemer. De rechtbank stelt voorop dat de afnemer twee afzonderlijke overeenkomsten sluit met twee vennootschappen. In de overeenkomsten en de voorwaarden wordt de afnemer er expliciet op gewezen dat de levering van het abonnement en de telefoon en het verstrekken van het toestelkrediet los van elkaar staan. Voorts worden de maandelijkse kosten voor het abonnement en de aflossingen van het toestelkrediet afzonderlijk aan de afnemer in rekening gebracht. De rechtbank stelt verder vast dat de afnemer van [eiseres 1] niet is gehouden om naast een abonnement ook een toestel te kopen en dat de afnemer die wel een toestel koopt, voor de aanschaf daarvan geen gebruik hoeft te maken van toestelkrediet verleend door [eiseres 2] BV. Hij kan het toestel immers ook direct volledig betalen dan wel elders daarvoor geld lenen. Gezien het voorgaande kan niet worden gezegd dat het afsluiten van het abonnement, de aankoop van de telefoon en het afsluiten van een kredietovereenkomst voor de afnemer een ondeelbare prestatie vormen. Dat de vennootschappen deel uitmaken van eenzelfde concern en verder fiscaal gezien als eenheid worden beschouwd, maakt dat niet anders. Eiseres heeft geen rechtspersoonlijkheid en kan als zodanig geen overeenkomsten sluiten. Er vindt in casu dan ook geen uitwisseling van prestaties plaats tussen de afnemer en de fiscale eenheid maar tussen de afnemer en de afzonderlijke vennootschappen. De tegenprestatie voor het leveren van het toestel is de betaling van de koopprijs; die tegenprestatie wordt voor de afnemer verricht door [eiseres 2] BV aan [eiseres 1] . De tegenprestatie voor het verstrekken van het toestelkrediet is het betalen van de aflossingstermijnen; die tegenprestatie wordt door de afnemer verricht aan [eiseres 2] BV. Verder kan ook niet worden gesteld dat een van de prestaties als hoofdprestatie moet worden aangemerkt waaraan de andere ondergeschikt zijn. Waar voor sommige afnemers het abonnement de hoofdprestatie vormt en de levering van de telefoon bijzaak, zullen andere afnemers een abonnement voornamelijk afsluiten om voordelig een bepaald toestel te verkrijgen. Onder deze omstandigheden is voor de modale consument sprake van te onderscheiden prestaties. Nu het toestel bij aflevering aan de klant in onvoorwaardelijk eigendom wordt overgedragen is op dat moment sprake van een levering in de zin van artikel 3, eerste lid, letter a, van de Wet. Gezien het bepaalde in artikel 13, eerste lid, letter b, van de Wet, is eiseres de belasting derhalve verschuldigd op het moment van die levering. De rechtbank volgt eiseres daarom niet in haar stelling dat zij de belasting pas verschuldigd is wanneer en voor zover de aflossingstermijn wordt voldaan.
Teruggaaf artikel 29 van de Wet
17. Zoals hiervoor is geoordeeld vormen de levering van het toestel en de verstrekking van het toestelkrediet afzonderlijke prestaties die door verschillende rechtspersonen aan de afnemer worden verricht en maakt de omstandigheid dat die rechtspersonen voor de omzetbelasting een fiscale eenheid zijn dat niet anders. Blijkens de factuur ter zake van de levering van de telefoon door [eiseres 1] wordt de levering (geheel of gedeeltelijk) betaald met de op basis van de toestelkredietovereenkomst verkregen lening. [eiseres 2] BV betaalt dit bedrag niet aan de afnemer, maar met deze door de afnemer geleende som wordt de koopprijs (eventueel gedeeltelijk) betaald. Dat bedrag wordt aldus door [eiseres 2] BV namens de afnemer aan [eiseres 1] overgedragen. Met dat bedrag (en wat hij eventueel voor het overige nog op andere wijze voldoet), heeft de afnemer op dat moment de koopsom volledig voldaan. Het vervolgens uitblijven van de betaling van de aflossingstermijnen die verschuldigd zijn op basis van de toestelkredietovereenkomst kan daarom niet worden gelijkgesteld met het (gedeeltelijk) niet-betalen van de koopprijs voor de telefoon als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Wet.
18. Van de afnemer kan alleen nog nakoming worden gevorderd van de aflossingsverplichtingen die voortvloeien uit de toestelkredietovereenkomst die hij heeft gesloten met [eiseres 2] BV. Gesteld noch gebleken is dat de aflossingstermijnen zien op meer dan het enkel terugbetalen van wat de afnemer heeft geleend zodat geen sprake is van het niet-betalen van een vergoeding voor een prestatie van [eiseres 2] BV als bedoeld in artikel 29 van de Wet. Zo er in de aflossingstermijnen al een component zou zitten die kan worden aangemerkt als vergoeding voor de kredietverlening, heeft dit evenmin tot gevolg dat er enig recht op teruggaaf op de voet van artikel 29 van de Wet zou ontstaan omdat daarin geen omzetbelasting is begrepen. Kredietverlening is immers op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel j, van de Wet vrijgesteld.
19. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
20. Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de naheffingsaanslagen Q1 en Q3 terecht opgelegd en heeft verweerder het bezwaar tegen de voldoening op aangifte Q4 terecht afgewezen. De beroepen dienen ongegrond te worden verklaard.
21. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade ontstaan door termijnoverschrijding. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005. Behoudens in geval van bijzondere omstandigheden wordt een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een half jaar toe aan de bezwaarfase.
22. De bezwaarschriften zijn ontvangen op 11 februari 2019 en 13 maart 2019. Verweerder heeft in juni 2020 uitspraken op bezwaar gedaan. Nu op 10 mei 2022 door de rechtbank uitspraak is gedaan, is vanaf het indienen van het bezwaarschrift een periode van 3 jaar en bijna 3 maanden verstreken, zodat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn van de bezwaar- en beroepsfase met 1 jaar en bijna 3 maanden. De rechtbank ziet, met verweerder, geen aanleiding voor verlenging van de redelijke termijn. Omdat de zaken van eiseres tegelijkertijd zijn behandeld en in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp, wordt per fase van de procedure voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500 per half jaar gehanteerd. Aan eiseres komt daarom een schadevergoeding toe van € 1.500 (€ 500 per overschrijding van (een gedeelte van) een half jaar). De termijnoverschrijding is voor 2/3 deel toe te rekenen aan de bezwaarfase en voor 1/3 deel aan de beroepsfase.
Proceskosten
23. De rechtbank ziet wegens de overschrijding van de redelijke termijn aanleiding voor een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase. Voor de vaststelling van de vergoeding van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand merkt de rechtbank onderhavige zaken aan als samenhangend nu de zaken gelijktijdig door de rechtbank zijn behandeld, in deze zaken door dezelfde persoon rechtsbijstand is verleend en zijn werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek zijn geweest. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 949 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor van 0,5). De rechtbank is uitgegaan van een wegingsfactor 0,5 omdat de kostenvergoeding alleen wordt toegekend vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken. De proceskosten dienen door de Staat en verweerder ieder voor de helft aan eiseres te worden vergoed.
24. De rechtbank heeft ten onrechte zowel in zaak SGR 20/4658 als in zaak SGR 20/4695 griffierecht geheven. Het in de zaak SGR 20/4695 geheven griffierecht van € 354 is daarom door de griffier teruggestort. Het in de zaak SGR 20/4658 geheven griffierecht van (eveneens) € 354 dient door de Staat en verweerder ieder voor de helft aan eiseres te worden vergoed.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 474,50;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 474,50;
- draagt de Staat op van het betaalde griffierecht € 177 aan eiseres te vergoeden;
- draagt verweerder op van het betaalde griffierecht € 177 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter, en mr. E. Kouwenhoven en mr. K.G. Scholten, leden, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2022.