Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

In relatie tot de verhouding tussen richtlijnen en belastingverdragen met derde staten is geopperd dat artikel 351 VWEU naar analogie zou kunnen worden toegepast. Gevolg van een dergelijke analoge toepassing voor de Pijler 2-richtlijn zou zijn dat Nederland niet zou hoeven (bij)heffen op grond van de IIR dan wel de UTPR indien een dergelijke (bij)heffing onverenigbaar zou zijn met een belastingverdrag met een derde staat gesloten voordat de Pijler 2-richtlijn was aangenomen door de Raad. In dit artikel gaat Mees Vergouwen in op het door het Hof van Justitie gegeven oordeel ten aanzien van een analoge toepassing van artikel 351 VWEU in het arrest Generalstaatsanwaltschaft München alsmede de gevolgen van dit oordeel voor de toepasselijkheid van belastingverdragen met derde staten binnen de Nederlandse rechtsorde.

NLF-W artikel

1. Inleiding

Op 14 december 2022 is de Pijler 2-richtlijn door de Raad aangenomen. Deze richtlijn bevat de verplichting tot (bij)heffing middels de regel inzake inkomensinclusie (Income Inclusion Rule; hierna: IIR) en de regel inzake onderbelaste winst (Undertaxed Profits Rule; hierna: UTPR). Deze verplichting tot (bij)heffing lijkt onverenigbaar te (kunnen) zijn met door de lidstaten gesloten belastingverdragen. Aan de vraag of de uit de Pijler 2-richtlijn voortvloeiende verplichting tot (bij)heffing (on)verenigbaar zou kunnen zijn met belastingverdragen die gesloten zijn met derde staten gaat de vraag vooraf in hoeverre deze richtlijn verplicht tot (bij)heffen indien een dergelijke bijheffing onverenigbaar zou zijn met een belastingverdrag met een derde staat. In de onderhavige bijdrage staat deze vraag centraal. Hierbij wordt in het bijzonder ingegaan op de gevolgen van de door het Hof van Justitie gegeven uitleg aan artikel 351 VWEU in het arrest Generalstaatsanwaltschaft München.

De structuur van deze bijdrage is als volgt. In paragraaf 2 wordt de reikwijdte van de uit de Pijler 2-richtlijn volgende verplichting tot (bij)heffing in relatie tot derde staten uiteengezet. In paragraaf 3 wordt vervolgens ingegaan op de invloed van artikel 351 VWEU, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie in het arrest Generalstaatsanwaltschaft München, op de verplichting tot (bij)heffing op grond van de Pijler 2-richtlijn indien een dergelijke (bij)heffing strijdig zou zijn met een belastingverdrag met een derde staat. Op basis van de bevindingen uit paragraaf 2 en 3 wordt in paragraaf 4 de reikwijdte van de verplichting tot (bij)heffing op grond van de Pijler 2-richtlijn in relatie tot derde staten waarmee Nederland een belastingverdrag heeft gesloten, uiteengezet. In paragraaf 5 wordt ten slotte ingegaan op de toepasselijkheid van belastingverdragen met derde staten binnen de Nederlandse rechtsorde indien de uit dergelijke belastingverdragen voortvloeiende verplichtingen onverenigbaar zouden zijn met de uit de Pijler 2-richtlijn voortvloeiende verplichting tot (bij)heffing in de vorm van de IIR dan wel de UTPR.

Log hier in om verder te lezen

Metadata

Rubriek(en)
Internationaal belastingrecht
Europees belastingrecht
Wetsartikelen
Auteur(s)
dr. mr. T.M. Vergouwen
De Brauw Blackstone Westbroek/ Universiteit Leiden
NLF-nummer
NLF-W 2023/25
Judoreg
NFB5861
Publicatiedatum
9 juli 2023
bwbv0001506&artikel=351

Naar de bovenkant van de pagina