Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

X heeft een belastingadvieskantoor. Hij is tweemaal strafrechtelijk veroordeeld voor het opzettelijk indienen van valse aangiften en het medeplegen van valsheid in geschrift. De Belastingdienst heeft hem bij besluit van 13 juni 2014 op grond van artikel 2:2 Awb geweigerd als gemachtigde voor zijn cliënten voor de duur van vijf jaar. Deze weigering geldt voor hem als persoon, niet voor het belastingadvieskantoor en de medewerkers daarvan.

X ging in beroep, maar kreeg van de Rechtbank geen gelijk. In hoger beroep betoogt hij onder meer dat de Rechtbank ten onrechte alleen is ingegaan op zijn handelen, maar eraan is voorbijgegaan dat sprake was van slechte communicatie door de Belastingdienst die ook al jaren een hetze tegen hem en zijn kantoor voert.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State stelt voorop dat van de bevoegdheid in artikel 2:2, lid 1, Awb slechts in uitzonderlijke gevallen gebruik mag worden gemaakt. Er moeten ernstige bezwaren aan de orde zijn. De twee strafrechtelijke, onherroepelijke veroordelingen vormen voldoende grond voor die ernstige bezwaren. Dit, gezien de ernst van de bewezen feiten en de gerede kans dat zich in de toekomst vergelijkbare problemen zullen voordoen. Die strafbare feiten zijn immers allebei delicten op fiscaal terrein en houden direct verband met zijn werkzaamheden als belastingadviseur.

De Belastingdienst heeft dan ook terecht gesteld dat die ernstige bezwaren een belemmering vormen voor het functioneren van X als gemachtigde. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat sprake is van een hetze. De Belastingdienst heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het gedrag van X als gemachtigde in fiscale zaken blijk geeft van ernstig disfunctioneren, waardoor het vertrouwen in een professionele relatie is komen te ontvallen.

De Belastingdienst heeft op grond van artikel 2:2 Awb de mogelijkheid om een gemachtigde te weigeren. De schriftelijke mededeling tot weigering is een besluit in de zin van de Awb waartegen geappelleerd kan worden. In laatste instantie oordeelt dan de Raad van State.  De weigering als gemachtigde in deze casus was een gevolg van twee eerdere onherroepelijke strafrechtelijke veroordelingen als belastingadviseur voor belastingfraude en valsheid in geschrifte. Een derde strafrechtelijke veroordeling door de Rechtbank voor vergelijkbare vergrijpen was ook een feit. Voor de Belastingdienst was daarmee de maat vol en voor de duur van vijf jaar mocht deze adviseur niet meer werkzaam zijn als fiscaal gemachtigde. De wetsgeschiedenis leert dat het bij een weigering in de zin van artikel 2:2 Awb moet gaan om zeer ernstige gevallen. Het komt dus niet vaak voor. De bestuursrechter heeft de weigering in volle omvang te toetsen. Dat doet de Raad van State dan ook en komt tot de conclusie dat de weigering van de Belastingdienst legitiem was. Letterlijk overweegt de Raad: ‘De twee inmiddels onherroepelijke veroordelingen van 13 oktober 2009 en 27 mei 2014 vormen voldoende grond voor ernstige bezwaren tegen appellant als gemachtigde gezien de ernst van de door de strafrechter bewezen verklaarde feiten en de gerede kans dat zich in de toekomst vergelijkbare problemen zullen voordoen.’

Het was niet de eerste keer dat deze gemachtigde de jurisprudentie haalde. De Raad van State verwijst er ook naar in zijn uitspraak. Recent nog wees de Hoge Raad een arrest over het door het aan deze belastingadviseur opgelegde zogeheten beroepsverbod. De strafrechter heeft op grond van artikel 28, lid 1, Sr. de mogelijkheid om als bijkomende straf de maatregel van ontzetting uit het beroep op te leggen. Deze straf kan pas worden uitgesproken indien de betrokken strafbepaling daarin expliciet voorziet. Aanvankelijk was het beroepsverbod met name aan de orde bij wat zwaardere delicten en zuivere economische vergrijpen. Sinds 1 april 2010 is het beroepsverbod ook aan de orde bij delicten als valsheid in geschrifte en belastingfraude. Daarmee zijn nadrukkelijk ook frauderende belastingadviseurs en accountants in het vizier gekomen. Omdat het echter gaat om een zware sanctie die een ernstige inbreuk maakt, is de algemene opvatting dat de strafrechter niet te snel moet overgaan tot het opleggen van de maatregel. Evenals bij de weigering in de zin van artikel 2:2 Awb moet het voorbehouden zijn aan ernstige gevallen met een groot gevaar voor recidive.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2014
Instantie
Raad van State
Datum instantie
18 oktober 2016
Rolnummer
201508312/1/A3
ECLI
ECLI:NL:RVS:2016:2709
Auteur(s)
mr. M. Hendriks
FT-advocaten
NLF-nummer
NLF 2016/0582
Aflevering
24 november 2016
Judoregnummer
JCDI:NFB88
bwbr0005537&artikel=2:2&lid=1,bwbr0005537&artikel=2:2

Naar de bovenkant van de pagina