Direct naar content gaan

Samenvatting

A heeft per 1 december 2000 een onderneming op de voet van artikel 18 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 geruisloos ingebracht in X BV. X BV heeft zich op 26 februari 2001 jegens de inspecteur schriftelijk akkoord verklaard met de voorwaarden die waren opgenomen in de aan A gerichte beschikking geruisloze overgang ex artikel 18 (verder: de beschikking).
Tot het vermogen van de ingebrachte onderneming behoorde een belang van 50 percent in B BV. In het jaar 2002 heeft X BV dit belang verkocht en daarmee een resultaat behaald van 104.369 euro. Voor het Hof was in geschil of het verkoopresultaat bij het bepalen van de winst van X BV onder de deelnemingsvrijstelling valt.
Volgens het Hof vindt de deelnemingsvrijstelling (door toepassing van standaardvoorwaarde 8a) geen toepassing. Het heeft geoordeeld dat indien - zoals in het onderhavige geval - de beschikking onherroepelijk is komen vast te staan, daarmee rechtens de juistheid van de beschikking en de daarin opgenomen standaardvoorwaarden vaststaat. X BV heeft tegen de Hof-uitspraak cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad overweegt dat indien een betrokken vennootschap de in de beschikking opgenomen voorwaarden heeft aanvaard, niet wegneemt dat zowel degene aan wie de beschikking is gericht als de betrokken vennootschap vervolgens in het kader van de aanwending van een rechtsmiddel tegen een aan hem of haar opgelegde aanslag waarin aan een of meer van die voorwaarden uitvoering wordt gegegeven, de rechtsgeldigheid van deze voorwaarden ter toetsing kan voorleggen. De belastingplichtige kan in een procedure tegen de aanslag aanvoeren dat de aanslag niet op een bij de beschikking gestelde voorwaarde had mogen worden gebaseerd omdat deze onredelijk bezwarend is of niet bijdraagt aan het met de beschikking beoogde doel. De uitspraak van het Hof is in zoverre onjuist en de klachten hierover zijn gegrond.
Standaardvoorwaarde 8a is echter voor het onderhavige geval niet in strijd met het recht en kan worden toegepast, aldus de Hoge Raad. Van strijd met de door de wetgever gegeven delegatiebevoegdheid is geen sprake en evenmin is gebleken dat de werking van deze standaardvoorwaarde in casu verder gaat dan de verzekering van de heffing van een belasting naar de winst over de ten tijde van de inbreng in de deelneming besloten liggende stille reserve. Het Hof heeft derhalve terecht geoordeeld dat de deelnemingsvrijstelling geen toepassing vindt op het behaalde resultaat bij de verkoop van de deelneming.
Het cassatieberoep is ongegrond. Conform A-G Wattel.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2002
Instantie
HR
Datum instantie
17 december 2010
Rolnummer
09.01580
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BO7489
ECLI:NL:PHR:2010:BO7489
bwbr0011353&artikel=3.65&lid=4,bwbr0011353&artikel=3.65&lid=5

Naar de bovenkant van de pagina