Onterechte naheffingsaanslag parkeerbelasting; geen belasting dan ook geen kosten
Hof Den Haag, 11 april 2023
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(3)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(2)
- Jurisprudentie(179)
- Commentaar NLFiscaal(5)
- Literatuur(5)
- Recent(2)
Samenvatting
Aan X (belanghebbende) is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 61, bestaande uit € 0 parkeerbelasting en € 61 kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag.
X was krachtens de betreffende verordening geen parkeerbelasting verschuldigd voor het eerste uur parkeren en was daarom niet gehouden om € 0 op de voorgeschreven wijze te betalen. De Heffingsambtenaar heeft dan ook terecht geen parkeerbelasting nageheven, oordeelt Hof Den Haag in hoger beroep. Volgens het Hof kan de Heffingsambtenaar dan echter ook geen kosten in rekening brengen.
Het systeem van de Gemw gaat er kennelijk van uit dat kosten alleen dan in rekening kunnen worden gebracht indien belasting kan worden nageheven en ter zake daarvan ook een naheffingsaanslag wordt opgelegd. Nu in het onderhavige geval op grond van het gevoerde beleid geen belasting kon worden nageheven, en het naheffen van belasting ook daadwerkelijk achterwege is gelaten, kan van het opleggen van een naheffingsaanslag geen sprake zijn. Mitsdien kunnen evenmin ter zake daarvan kosten in rekening worden gebracht.
De vraag of de verplichting om bij de aanvang van het parkeren het kenteken in te voeren adequaat is geregeld, in het licht van de uitspraak van Hof Den Haag van 25 februari 2015 (14/00840, ECLI:NL:GHDHA:2015:388), kan gelet op het vorenstaande onbesproken blijven.
Rechtbank Den Haag heeft de naheffingsaanslag terecht vernietigd.
BRON
Uitspraak van 11 april 2023 in het geding tussen
X te Z belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Rijswijk, de Heffingsambtenaar, (vertegenwoordiger: …) op het hoger beroep van de Heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 30 juni 2022, nummer SGR21/4995.
Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelastingen opgelegd ten bedrage van € 61, bestaande uit € 0 parkeerbelasting en € 61 kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag (de naheffingsaanslag).
1.2. De Heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake is een griffierecht van € 49 geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt:
verklaart het beroep gegrond; vernietigt de uitspraak op bezwaar; vernietigt de naheffingsaanslag; draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden.”
1.4. De Heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 28 februari 2023. De Heffingsambtenaar is verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen. De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief, verzonden op 30 december 2022 naar het adres [adres, postcode, woonplaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd op de zitting te verschijnen. Blijkens door de griffier ingewonnen inlichtingen (Track & Trace) is de brief op 31 december 2022 op het adres uitgereikt. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Lokale regelgeving
2.1. De raad van de gemeente Rijswijk heeft in zijn openbare vergadering van 10 november 2016 de Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2016 (Verordening 2016) vastgesteld. De Verordening 2016 is op 25 november 2016 gepubliceerd in het Gemeenteblad 2016, 165145 en in werking getreden op 1 januari 2017.
2.2. De Verordening 2016 luidt, voor zover hier van belang:
Onder de naam 'parkeerbelasting' worden de volgende belastingen geheven:
-
een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
-
(…)Artike
l 12 Belastingplicht
-
De belasting bedoeld in artikel 11, onderdeel a, wordt geheven van de degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd;
-
(…)
-
Als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt:
-
degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen;
-
zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 11, onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het motorvoertuig, met dien verstande dat: (…)
Artikel 13 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak
De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.
Artikel 14 Wijze van heffing
-
De belasting bedoeld in artikel 11, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte, en wel door middel van het, bij aanvang van het parkeren, op de door het college van burgemeester en wethouders voorgeschreven wijze betalen van geld met behulp van parkeerapparatuur en/of door middel van het al dan niet elektronisch in werking stellen van parkeerapparatuur. Van de verschuldigde belasting per tijdseenheid wordt op of via de parkeerapparatuur of in de daarbij geleverde gebruiksaanwijzing kennisgegeven. Ten aanzien van het hier voorafgaande bepaalde moet de belasting overeenkomstig de aangifte worden betaald binnen één maand na het einde van het parkeren, indien het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het via een telefoon of ander communicatiemiddel inloggen op de centrale computer.
-
(…)
Artikel 15 Ontstaan van de belastingschuld
-
De belasting bedoeld in artikel 11, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren, tenzij het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het inloggen op de centrale computer.
-
(…)
Artikel 16 Termijn van betaling
-
De belasting bedoeld in artikel 11, onderdeel a, moet overeenkomstig de aangifte worden betaald bij de aanvang van het parkeren.
-
In afwijking van het bepaalde in het vorige lid moet de belasting overeenkomstig de aangifte worden betaald binnen een maand na het einde van het parkeren, als het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het inloggen op de centrale computer.
-
(…)
-
Een naheffingsaanslag moet terstond worden betaald.
Artikel 17 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen
De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 11, onderdeel a, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college bij openbaar te maken besluit.
(…)
Artikel 19 Kosten
-
De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 11, onderdeel a, worden vermeld in de bij deze verordening behorende tarieventabel;
-
(…)
Artikel 24 Inwerkingtreding en overgangsbepaling
-
De “Parkeerverordening 1994” en de “Verordening parkeerbelastingen 2016”, worden ingetrokken met ingang van de in het vierde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
-
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.
-
(…)
4. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2017.
(…)
Bijlage 1: Tarieventabel parkeren 2021 Behorende bij:(…)
1. |
Het tarief voor het parkeren bij parkeerapparatuur als bedoeld in artikel 11, onderdeel a, bedraagt: |
|
(…) |
||
1.2 |
Voor parkeergebieden met een (buurt)winkelfunctie, maatschappelijke- of |
|
sportfunctie per uur in het eerste uur |
€ 0,00 |
|
Voor elk volgend uur |
€ 1,50 |
|
(…) |
||
3. |
De kosten van de naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 19 van de verordening bedragen € 61,- plus de voor betreffende parkeerplaats geldende kosten van de parkeerbelasting voor één uur.” |
2.3.2. In het Aanwijzingsbesluit is, voor zover relevant het volgende opgenomen:
(…) |
|
8. Gebied [straat 1] : [nummer] |
|
(…) |
Gebied |
dag van de week |
tijdstip (uur) |
Tariefcode tarieventabel |
Vergunning-zone |
Belparkeercode |
|
(…) |
||||||
1.8 |
[straat 1] |
maandag t/m zaterdag donderdagavond |
9 – 18 18 – 21 |
1.2 |
- |
[code] |
(…) |
Straatnaam |
Vergunningzone |
Belparkeercode |
Omschrijving |
[straat 1] |
niet van toepassing |
[code] |
tussen de [straat 2] en de [straat 3] |
(…) |
Door het gebruik van elektronische betaalmiddelen op de wijze zoals aangegeven op, de daartoe aanwezige parkeerapparatuur of bebording. Het kenteken van het voertuig dat geparkeerd wordt, dient op de parkeerapparatuur ingevoerd te worden; Middels gebruikmaking van het internet of door het via een telefoon inloggen op de centrale computer van een bedrijf waarmee de gemeente Rijswijk een overeenkomst heeft gesloten (belparkeren). Hiertoe dient de belastingplichtige geregistreerd te zijn bij dit bedrijf. De aanvang van het parkeren meldt de belastingplichtige door de Belparkeercode via de mobiele telefoon door te geven aan het bedrijf. Voor een rechtsgeldige betaling neemt de belastingplichtige de voorwaarden van het bedrijf in acht. (…)”
Feiten
3.1. Op vrijdag 29 januari 2021 om 16:25 uur stond de auto van belanghebbende met kenteken [kenteken] (de auto) geparkeerd aan de [straat 1] , ter hoogte van nummer [huisnummer] , te [woonplaats] (de locatie). Deze locatie is aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting kan worden geparkeerd.
3.2. Tijdens een controle met de scanauto is op 29 januari 2021 om 16:25 uur geconstateerd dat voor de auto op genoemd tijdstip geen parkeerbelasting was voldaan. De Heffingsambtenaar heeft daarom een naheffingsaanslag opgelegd.
Oordeel van de Rechtbank
4. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangemerkt als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
5.1. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Heffingsambtenaar bevestigend.
5.2. De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.
5.3. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
6.1. De Heffingsambtenaar stelt dat belanghebbende op de voorgeschreven wijze met het invoeren van het kenteken kenbaar had dienen te maken dat de parkeeractie werd gestart. Zonder het bij aanvang van het parkeren invoeren van het kenteken is anders niet te controleren wanneer het tweede uur waarvoor – in tegenstelling tot het eerste uur – wel parkeerbelasting (€ 1,50) is verschuldigd, aanvangt. De Heffingsambtenaar verwijst in dit verband naar bijlage 1 van het Aanwijzingsbesluit alsmede naar de op de locatie aanwezige bebording, waaruit blijkt dat voor aanvang van het parkeren de verschuldigde parkeerbelasting moet worden voldaan. Uit het Aanwijzingsbesluit volgt, anders dan belanghebbende kennelijk veronderstelt, niet dat een parkeeractie kan worden gestart middels het neerleggen van een blauwe schijf, aldus de Heffingsambtenaar.
6.2. Belanghebbende stelt dat de Heffingsambtenaar niet heeft kunnen vaststellen dat de auto meer dan één uur op de locatie stond geparkeerd en belanghebbende derhalve parkeerbelasting was verschuldigd. Voorts stelt belanghebbende dat uit de Verordening 2016 niet blijkt dat voor het eerste uur na aanvang van het parkeren een tarief van € 0,00 geldt en dat het parkeren afhankelijk is gesteld van het invoeren van een kenteken. Ook stelt belanghebbende dat niet duidelijk is hoe de Heffingsambtenaar de naheffingsaanslag heeft opgebouwd.
6.3.1. Op grond van artikel 225, lid 1, onderdeel a, van de Gemeentewet in samenhang met artikel 11 van de Verordening 2016 wordt onder ‘parkeerbelastingen’ een belasting geheven ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze. De [straat 1] is onder punt 1.8 van het Aanwijzingsbesluit aangemerkt als plaats van betaald parkeren in het gebied [straat 1] (artikel 17 van de Verordening 2016). Uit bijlage 1 bij het Aanwijzingsbesluit in combinatie met bijlage 1 van de Verordening 2016 volgt dat parkeerbelasting is verschuldigd op maandag tot en met zaterdag van 09.00 uur tot 18.00 uur en op donderdagavond van 18.00 uur tot 21.00 uur, waarbij voor het eerste uur € 0,00 parkeerbelasting is verschuldigd en voor ieder volgend uur € 1,50. Niet in geschil is dat belanghebbende heeft geparkeerd op een locatie die is aangewezen als plaats waar een betaald parkeerregime geldt, op een dag en tijdstip waarop parkeerbelasting in beginsel is verschuldigd. Gelet op de verklaring van de Heffingsambtenaar ter zitting wordt voorts – wegens gebrek aan wetenschap – niet betwist dat belanghebbende minder dan één uur heeft geparkeerd.
6.3.2. De belasting wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte, door middel van het bij aanvang van het parkeren, op de door het college van burgemeester en wethouders voorgeschreven wijze betalen van geld met behulp van parkeerapparatuur en/of door middel van het al dan niet elektronisch in werking stellen van parkeerapparatuur (artikel 14 van de Verordening 2016). Ingevolge onderdeel 3 van het Aanwijzingsbesluit wordt de verschuldigde parkeerbelasting voldaan door middel van elektronische betaalmiddelen op de wijze zoals aangegeven op de daartoe aanwezige parkeerapparatuur of bebording. Het kenteken van het geparkeerde voertuig dient daarbij te worden ingevoerd op de parkeerapparatuur. Ook kan de verschuldigde parkeerbelasting worden voldaan middels het internet of via een telefoon in te loggen op de centrale computer van een bedrijf waarmee de gemeente Rijswijk een overeenkomst heeft gesloten. Daarvoor dient de belastingplichtige geregistreerd te zijn bij het betreffende bedrijf.
6.4.1. Het Hof overweegt dat indien belasting behoort te worden voldaan of afgedragen en deze belasting (gedeeltelijk) niet is betaald, de Heffingsambtenaar de te weinig geheven belasting kan naheffen (artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in combinatie met artikel 231 van de Gemeentewet). Artikel 20 AWR beperkt de mogelijkheid tot naheffing van belasting die op aangifte behoort te worden voldaan, maar niet is betaald (vgl. HR 11 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:346, BNB 2022/78). Belanghebbende was krachtens de Verordening 2016 geen parkeerbelasting verschuldigd voor het eerste uur en was daarom niet gehouden om € 0,00 op de voorgeschreven wijze te betalen. De Heffingsambtenaar heeft dan ook terecht geen parkeerbelasting nageheven.
6.4.2. Het vorenstaande heeft echter ook gevolgen voor de kosten die wel in rekening zijn gebracht. Blijkens artikel 234, lid 5, van de Gemeentewet worden ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting kosten in rekening gebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de naheffingsaanslag en worden afzonderlijk op het aanslagbiljet vermeld.
6.4.3. Het systeem van de Gemeentewet gaat kennelijk ervan uit dat kosten alleen dan in rekening kunnen worden gebracht indien belasting kan worden nageheven en ter zake daarvan ook een naheffingsaanslag wordt opgelegd. Nu in het onderhavige geval op grond van het gevoerde beleid geen belasting kon worden nageheven, en het naheffen van belasting ook daadwerkelijk achterwege is gelaten, kan van het opleggen van een naheffingsaanslag geen sprake zijn. Mitsdien kunnen evenmin ter zake daarvan kosten in rekening worden gebracht.
6.5. De vraag of de verplichting om bij de aanvang van het parkeren het kenteken in te voeren adequaat is geregeld, in het licht van de uitspraak van dit Hof van 25 februari 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:388, kan gelet op het vorenstaande onbesproken blijven.
Slotsom
6.6. Het hoger beroep is ongegrond.
Proceskosten en griffierecht
7. Nu de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, wordt van de Heffingsambtenaar een griffierecht geheven van € 136.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- gelast dat van de Heffingsambtenaar een griffierecht wordt geheven van € 136.
Deze uitspraak is vastgesteld door T.A. de Hek, in tegenwoordigheid van de griffier A.T.J. Schnitzeler. De beslissing is op 11 april 2023 in het openbaar uitgesproken.