Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is geboren op 4 juni 1967. Zij is verstandelijk beperkt. X werkt ongeveer twintig uur per week via Stichting Sociaal Maatschappelijke Ondersteuning in een sociale werkplaats en genoot in 2020 daaruit een inkomen van € 12.601, waarop € 942 aan loonheffing is ingehouden.

Op 29 februari 2020 is de moeder van X overleden. X is de enig erfgename van haar moeder.

Op het moment van overlijden van de moeder woonde X bij haar. Tijdens haar leven heeft de moeder de kosten van levensonderhoud van X grotendeels betaald. X beschikt over een eigen vermogen.

Bij de aangifte erfbelasting is een beroep gedaan op de vrijstelling van artikel 32, lid 1, onder 4°, onderdeel b, SW 1956 (hierna: de verhoogde kindervrijstelling). De Inspecteur heeft de verhoogde kindervrijstelling niet verleend omdat geen sprake is van behoeftigheid bij X. De Inspecteur heeft de reguliere kindervrijstelling toegepast. De aanslag erfbelasting is berekend naar een belaste verkrijging van € 150.652.

Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behoeftigheid niet (mede) een vereiste om te voldoen aan de eerste voorwaarde voor toepassing van de verhoogde kindervrijstelling. De aanslag erfbelasting is te hoog vastgesteld omdat X recht heeft op toepassing van de verhoogde kindervrijstelling. De Rechtbank vermindert de aanslag erfbelasting tot een aanslag naar een belaste verkrijging van € 108.768.

Metadata

Rubriek(en)
Schenk- en erfbelasting
Belastingtijdvak
2020
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
15 september 2022
Rolnummer
21/3137
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:5394
NLF-nummer
NLF 2022/1940
Aflevering
6 oktober 2022
bwbr0002226&artikel=32&lid=1,bwbr0002226&artikel=32&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina